Een uitgestorven hotel om een spiegelglad zwembad heen. Doodse stilte, op het gezoem van de airconditioning en wat krekels na. Introverte puber Hector en zijn jonge moeder Paloma zijn in het laagseizoen op vakantie gegaan, dat is lekker goedkoop, maar spannend is anders. Ze slijten hun dagen aan de rand van het zwembad, of op bed, met een soap op televisie, en bestellen af en toe een clubsandwich. Dan arriveert de verleidelijke Jazmin met haar ouders in het hotel , en verandert alles.
De Mexicaanse regisseur Fernando Eimbcke (Duck Season, Lake Tahoe) hoopte maar dat het lege hotel in zijn film Club Sandwich geen verkeerde associaties zou oproepen, vertelde hij begin dit jaar op het filmfestival van Rotterdam: ‘We hebben wel een half jaar naar een geschikte locatie gezocht. Bij elk leeg hotel dat we vonden, moest ik aan The Shining denken, en dat was toch niet de bedoeling. Ik wilde geen horror, maar juist een lichtvoetige, tikje absurdistische sfeer.
Die grote lege ruimte moest iets komisch hebben. Omdat de setting zo’n belangrijke rol in de film speelt, heb ik samengewerkt met de succesvolle art director Eugenio Caballero, die aan grote films als Pan’s Labyrinth heeft gewerkt. Ik heb het visuele aspect van de film graag zo veel mogelijk aan anderen overgelaten, zodat ik me kon richten op de acteurs en het verhaal. Ik houd ervan om mijn films heel basaal te houden: lange, stilstaande shots, een handvol personages, zo min mogelijk figuranten, want die leiden maar af. Het drama zit in kleine bewegingen en details.’
Een voorbeeld daarvan: zodra Jazmin in beeld komt, gaat moeder Paloma de rode bikini dragen waarvan ze weet dat Hector die mooi vindt. Als kijker moet je goed opletten om zulke dingen niet te missen. ‘Die rode bikini vond ik er zelf nogal dik bovenop liggen; ik vroeg me af of dat niet te veel was. Ik vertrouw er wel op dat het publiek opmerkzaam genoeg is. Al is het maar omdat ze door het rustige tempo van de film vanzelf in een bepaalde gemoedstoestand komen.’
Dat rustige tempo, en het vele zwijgen, is iets wat veel moderne Latijns-
Amerikaanse films typeert. Denkt u dat dat toeval is?
‘Ik snap wel
wat je bedoelt, maar ik vind het moeilijk daar iets over te concluderen, omdat
er veel verschil zit in de manier waarop de stilte wordt gebruikt. Neem het werk
van Carlos Reygadas [Stellet licht, Post Tenebras Lux]. Daarin is de stilte
heel sereen, bijna pastoraal. Bij mij is de stilte vooral komisch bedoeld –
pijnlijk, absurdistisch; de personages weten niet wat ze moeten zeggen.
Overigens is stilte nooit echte stilte; er is meestal alsnog van alles te horen
, dat vind ik er ook mooi aan.’
En natuurlijk staat de stilte ook bol
van wat er allemaal niet wordt gezegd.
‘Zeker. Als ik een scenario
schrijf, staat dat aanvankelijk vol dialogen, maar tijdens het filmen laat ik zo
veel mogelijk weg. Eigenlijk wil ik alleen de dialogen overhouden die strict
noodzakelijk zijn om het verhaal te kunnen blijven volgen.’
Hoe gaat
het filmproces dan? Laat u de acteurs veel improviseren?
‘Ja. Vooraf
laat ik hun het script één keer lezen, en daarna niet meer. Dat script is mij
niet heilig, er kan nog van alles worden aangepast. Ik vertel overzichtelijke
verhalen; in elke scène is er een duidelijk conflict. Dat bespreek ik met de
acteurs, en dan laat ik ze hun gang gaan en wacht ik af wat er gebeurt.’
In de film heerst een broeierige spanning tussen de pubers, Hector en Jazmin.
Hoe was de verhouding tussen de acteurs?
‘Wat je in de film ziet,
weerspiegelt aardig de werkelijkheid. De acteur die Hector speelt was
bloednerveus. Het meisje is iets ouder en verder ontwikkeld dan hij, en dat
schrok hem duidelijk af. Terwijl zij op het strand Nietzsche zat te lezen, liep
hij maar te dollen en zich vol te vreten. In het script was Hector eigenlijk
veel minder onhandig, maar toen ik zag hoe hij op haar reageerde, besloot ik dat
in de film te verwerken. Ik moest bijna wel, omdat hij haar amper aan durfde te
spreken. Maar dat bleek veel beter te werken dan hoe ik het had verzonnen.’
Al uw films draaien om pubers. Wat vindt u daar zo boeiend aan?
‘Ik denk dat we van binnen allemaal nog een soort kinderen of pubers zijn. We
doen misschien wel heel volwassen, maar dat is vaak gewenst gedrag. Het liefst
zouden we gewoon zeggen wat in ons opkomt en doen waar we zin in hebben, maar
meestal kan dat niet. Paula Markovitch, die meeschreef aan de scenario’s van
Duck Season en Lake Tahoe, vergeleek mijn werelden met die van Charlie Brown,
waarin je nooit volwassenen tegenkomt. Zij daagde mij uit om nu ook eens een
overtuigend volwassen personage te scheppen. Zo kwam ik op Paloma, de moeder van
Hector.’
Hoe bekijkt u de relatie tussen moeder en zoon?
‘Ik probeer die relatie in de film niet te veroordelen, maar helemaal gezond is
die natuurlijk niet. Er is geen vader in het spel, en Paloma heeft veel voor
Hector opgeofferd. Ze hebben een sterke band ontwikkeld en zijn de beste maatjes
geworden. Die dominante rol van de moeder is denk ik typisch Mexicaans – de
Heilige Maagd is bij ons heel belangrijk. En zo’n vriendschappelijke band tussen
ouders en kinderen zie ik terug bij veel kennissen. Die trekken veel met hun
kinderen op, ze luisteren naar dezelfde muziek, bezoeken samen popconcerten, ze
zijn de beste vrienden. Dan vraag ik me vaak af hoe lang zoiets goed kan blijven
gaan. Je kind is je kind, niet je beste vriend.