De hoofdpersonen in Wiplala zwerven op kaboutergrootte door Amsterdam. Had zoiets tien jaar geleden überhaupt wel overtuigend in beeld kunnen worden gebracht?
‘Nee, waarschijnlijk niet, daar had die vertraging zeker ook mee te maken. Die digitale technieken veranderen zo snel. In Minoes moesten we bijvoorbeeld katten laten praten – tegenwoordig zou zoiets een fluitje van een cent zijn, maar destijds was het heel ingewikkeld. Uiteindelijk hebben we vooral veel gesuggereerd; er zitten maar drie of vier scènes in de film waarin je alle dieren daadwerkelijk ziet praten.’
Als je zo veel boeken van één auteur verfilmt, bestaat dan niet het gevaar dat het op den duur een invuloefening wordt?
‘Dat valt denk ik wel mee. Daarvoor zijn de boeken van Annie M.G. Schmidt te divers. Ze delen wel een bepaalde toon, maar de setting van Wiplala is bijvoorbeeld heel anders dan die van Minoes of Pluk. Wiplala is een sprookjesfiguur, maar die duikt op in een verder vrij realistische wereld. De avonturen die hij met de mensenfamilie beleeft zijn bovendien nogal feuilleton-achtig [Wiplala en het vervolg Wiplala weer verschenen oorspronkelijk eerst in afleveringen in een kindertijdschrift] dus daar moest nog flink aan geschaafd worden om er een echt verhaal met kop en staart van te maken.’
Hoeveel heeft u uiteindelijk veranderd?
‘Dat is voor mij altijd een lastig punt, omdat ik een heel trouwe bewaker ben van het werk. Als je daar te veel van afwijkt, kun je beter zelf iets verzinnen, vind ik altijd. Er zijn heel wat verschillende versies van het script geweest. In mijn eerste versie zaten nog veel plotelementen die letterlijk uit het boek kwamen, maar toen regisseur Tim Oliehoek bij de film betrokken raakte, hebben we nog behoorlijk wat veranderd. Sommige dingen waren gewoon te oubollig of kwamen te veel uit de lucht vallen. Neem het begin: in het boek weet de hele familie op bladzijde één al wie Wiplala is. In de film hebben we dat veel spannender gemaakt. En er was bijvoorbeeld een moment waarop ze van een plantje eten en dan ineens weer groot worden. Dat was wel erg deus ex machina. Verder hebben we Wiplala wat meer achtergrond gegeven. Hij kan toveren , maar dat lukt niet altijd. In de film hebben we daar een zekere logica in aangebracht.’
En qua modernisering? De film is minder hip en snel dan Abeltje, maar ook in Wiplala zijn dingen ‘vet’ en ‘cool’. Hoe ver vond u dat u daarin kon gaan?
‘Abeltje ging op dat gebied inderdaad wel vrij ver. Mijn vader wilde daar echt een grote publieksfilm van maken en dacht dat dat nodig zou zijn om veel mensen te trekken. Achteraf vond hij zelf ook dat het wel wat minder had gekund, maar dat was in die tijd nog een beetje zoeken. Minoes en Pluk spelen zich af in een meer tijdloze wereld, dus die films zijn ook minder gemoderniseerd. Bij Wiplala hebben we juist weer heel bewust gekozen voor een moderne setting, omdat het boek al uit 1957 stamt, en als je alles dan letterlijk zou overnemen, zou het al snel te truttig worden. Volgens mij hebben we het oorspronkelijke gegeven helemaal intact gelaten en zijn we nog vrij voorzichtig gebleven – de kinderen hebben bijvoorbeeld geen mobieltjes gekregen . We hebben wel een scène toegevoegd in een op afstand bestuurbaar autootje; zoiets bestond nog niet toen Annie het boek schreef, maar volgens mij sluit het prima aan bij de toon van het verhaal. Zulke actie-elementen zijn vooral door Tim bedacht [die eerder spektakelfilms als Vet hard en Spion van Oranje maakte ]. Ik lette daarbij dan vooral op de balans: na elke actiescène moest er ook weer een moment van bezinning komen. Het moest emotioneel wel blijven kloppen.’
U bent niet alleen scenarist, maar ook nauw betrokken bij BosBros. Zorgt dat ervoor dat u tijdens het schrijven ook rekening houdt met commerciële belangen?
‘In de eerste plaats wil ik gewoon een goede film maken. Natuurlijk hoop je als scenarist ook dat je een groot publiek bereikt, en dat speelt best mee in bepaalde keuzes die je maakt. Uiteindelijk hoop je altijd op een film die zowel artistiek als commercieel helemaal geslaagd te noemen is. Bij Minoes vond ik dat echt het geval. Maar in het algemeen houd ik me liever niet bezig met de commerciële kant van het filmvak, dat laat ik liever aan de marketingafdeling over. Voor mij staat de inhoud altijd voorop: ik wil geen onzin maken, dat vind ik zonde van mijn tijd. Natuurlijk hoop ik dat kinderen zich vermaken, en als ze zin krijgen om de boeken te gaan lezen, is dat helemaal mooi. Maar daarnaast vind ik het ook altijd belangrijk om ze iets mee te geven , iets waar ze ook na de film nog iets aan hebben. Want het leven is toch best ingewikkeld.’