Dogtooth, Alps, The Lobster en The Killing of a Sacred Deer… Dit zijn de laatste vier films van de Griekse regisseur Yorgos Lanthimos (1973). Een indrukwekkend kwartet waardoor hij in korte tijd – Dogtooth komt uit 2009 – een begrip is geworden onder filmliefhebbers. Wat maakt z’n films zo bijzonder?
Ten eerste de setting. Lanthimos creëert, samen met coschrijver Efthymis Filippou, telkens een absurdistische, of op zijn minst gekantelde werkelijkheid. In Dogtooth zien we hoe ouders hun drie inmiddels jongvolwassen kinderen in huis houden en volledig afschermen van de buitenwereld. Vooral papa indoctrineert de kinderen. Hij liegt over de betekenis van woorden, over het gedrag van de huiskat (‘een levensgevaarlijk roofdier’) en over de dood en de ellende die buiten de schutting op ze zou wachten.
In Alps (2011) verhuurt een schimmig gezelschap zich aan mensen die zojuist een dierbare hebben verloren. Leden van het gezelschap nemen dan de plaats in van de overledene. Wat tot heel ongemakkelijke situaties leidt. Ongemakkelijk is sowieso een kernwoord in het werk van Lanthimos. In The Lobster (2015) moeten alleenstaanden zich in een afgelegen hotel melden, waar ze 45 dagen de tijd krijgen om een geliefde te vinden. Lukt dat niet dan worden ze in een dier naar keuze veranderd.
En in zijn nieuwste film, The Killing of Sacred Deer, die eerder dit jaar in Cannes in première ging, wurmt de zestienjarige Martin zich in het leven van een ogenschijnlijk gelukkig gezin, nadat hij de vader van dat gezin – een hartchirurg – verantwoordelijk houdt voor de dood van zijn eigen vader. De absurdistische gebeurtenissen werken op de lachspieren. Maar vaak is die lach ongemakkelijk (is-ie weer!) en soms heb je geen idee waarom je lacht.
Dat laatste is typerend voor de films van Lanthimos, want hij is gek op ambiguïteit en legt nooit iets uit. Aan het spel van zijn acteurs heb je ook niet veel, want elke zin wordt ingehouden en emotieloos gespeeld. Dat is, zo vertelde Lanthimos me naar aanleiding van Alps ooit, omdat hij emoties in films maar oppervlakkig vindt. ‘Als ik mensen zie spelen dat ze verdrietig zijn, ziet dat er voor mij altijd nep uit. Dan zie ik nog liever dat ze geen enkele emotie spelen. Dan kan ik de emoties door middel van een juiste mix van filmische elementen – beeld, montage, lengte van een scène of geluid – zelf wel oproepen.’