José Antonio Dominguez Banderas wordt op 10 augustus 1960 geboren in Málaga, in het Spanje van generaal Franco. Zijn vader werkt bij de Guardia Civil en zijn moeder is onderwijzer. Als kind wil Antonio profvoetballer worden, maar die droom moet hij opgeven wanneer hij op zijn vijftiende zijn voet breekt. Daarop kiest hij een ander podium om op uit te blinken, toneel. Hij sluit zich aan bij een theatergezelschap en reist door Spanje.
In 1981 is het gezelschap in Madrid en zit Antonio met wat collega’s op het terras van Café Gijón, wanneer een man met een rode aktentas verschijnt. Die amuseert het gezelschap met een paar sterke verhalen en zegt in het weggaan tegen Antonio: ‘Je hebt een heel romantisch gezicht, je zou in films moeten spelen. Tot ziens.’ Antonio vraagt of iemand weet wie dat is en een van zijn collega’s zegt: ‘O, dat is een gozer die net een film heeft gemaakt, maar meer gaat ie er vast niet maken.’
Die film is Pepi, Luci, Bom y otras chicas del montón (Pepi, Luci, Bom en de andere meisjes van de bende) en de gozer is Pedro Almodóvar (1949), die zal uitgroeien tot de belangrijkste Spaanse regisseur sinds Luis Buñuel. Niet in de laatste plaats dankzij Antonio Banderas, die van 1982 tot 1990 in maar liefst vijf films van Almodóvar zal opdraven. Stuk voor stuk controversiële films, want in de uitbundige, bijna hysterische films van Almodóvar spelen taboethema’s als homoseksualiteit, drugsgebruik, en misstanden in de katholieke kerk een grote rol.