In biopic Yuli zien we hoe het Cubaanse straatjochie Carlos Acosta een van de grootste balletdansers van zijn generatie wordt.

Als jochie uit een sloppenwijk in Havanna was Carlos Acosta, roepnaam Yuli, gek op dansen, maar met ballet had hij niets. Dat was voor mietjes. Hoe uitgerekend hij uitgroeit tot een van de beste balletdansers van zijn generatie – vaak in een adem genoemd met Noerejev en Baryshnikov – zien we in de biopic Yuli van de Spaanse regisseur Icíar Bollaín.

Aan de telefoon vanuit Londen, waar Acosta (1973) het grootste deel van het jaar woont, vertelt de sympathieke danser – met zwaar Spaans accent – over zijn leven en de film, waarin hij zelf ook een belangrijke rol speelt.

In de film zien we het moment waarop u besluit toch balletdanser te willen worden, maar herinnert u zich nog dat u wilde dansen, dat u wel moest bewegen?
Acosta: ‘Ik kom uit Cuba, waar de zon altijd schijnt. Mensen leven op straat en er klinkt altijd wel ergens muziek, dus iedereen danst. In de jaren tachtig – ik was een jaar of acht, negen – deed ik net als iedereen aan breakdansen. En van mijn zus had ik toen al discodansen geleerd.’

Wanneer kreeg u door dat u beter was dan de rest?
‘Toen al. Want ik deed mee aan verschillende danscompetities, won prijzen en werd een lokale beroemdheid.’

De film suggereert een beetje dat als u besluit balletdanser te worden u inderdaad een wereldberoemde balletdanser wordt. Gaat dat niet voorbij aan het aangeboren talent dat je nodig hebt om boven anderen uit te steken?
‘Talent is alles. Want zonder talent zal je niet slagen. Honderden dansers die dezelfde kansen hadden als ik, dezelfde leraren en hetzelfde gratis onderwijs hebben het niet gered. Natuurlijk is het belangrijk dat je de mogelijkheid krijgt jezelf te ontplooien, maar talent zal altijd doorslaggevend zijn.’

'Je leert meer van rottigheid dan van rijkdom. Omdat je inziet wat de waarde van iets is.'

Kan talent ook een vloek zijn? U wilde aanvankelijk niet eens balletdansen. Uw vader heeft u tegen uw zin op de balletschool gedaan.
‘Ik wilde geen balletdanser worden omdat ik niet wist wat dat inhield. Net als de meeste jongens van mijn leeftijd wilde ik voetballer worden, de nieuwe Pelé. Maar toen ik bij het Nationale Ballet van Cuba de dansers door de lucht zag zweven, veranderde ik van mening en werd ik verliefd op ballet. Gelukkig had ik ook het talent om te dansen. Voor mij was talent dus geen vloek, maar een zegen.’

De film is gebaseerd op uw autobiografie, No Way Home: A Cuban Dancer's Story (2008). Nog voordat scenarist Paul Laverty [bekend van zijn films met Ken Loach, red.] begon met schrijven, zocht hij u op in Cuba, waar u werkte met uw dansgezelschap. Waarom?
‘Ter inspiratie. En hoe meer hij me met hen bezig zag, hoe meer hij ervan overtuigd raakte dat dit in de film moest. Het harde werken, het zweten en de pijn. Dans is ook echt een personage in de film geworden.’

De film kreeg daardoor ook een heel mooie structuur. We zien u in het nu werken met uw dansers en flashbacks nemen ons mee naar belangrijke momenten uit uw jeugd. Zei u meteen ja toen duidelijk werd dat u ook in uw eigen biopic zou moeten gaan spelen?
‘Ik ben danser, geen acteur. Ik had wel ’ns een beetje geacteerd, maar ik wilde natuurlijk mijn eigen film niet ruïneren. Paul en regisseur Icíar dachten wel dat ik het zou kunnen.’

Gelukkig maar, want nu zit u in de mooiste scène van de film. Daarin krijgt de kleine Yuli van zijn vader ervan langs met de riem, omdat hij van school is weggelopen. We zien de gebeurtenis in flashback, maar ook in het nu, in dans. Hoe was dat?
‘Dat was een heel zware scène, omdat ik in die choreografie van mijn leven mijn vader speel. En er is veel onuitgesproken gebleven tussen mij en mijn vader, die overleed voordat mijn kinderen geboren zijn. Ik kon die scène maar twee keer doen. Zo emotioneel was het. Na de tweede keer huilde ik zo dat ik niet meer kon dansen. En iedereen op de set was aan het huilen.’

Had u de film aan uw vader willen laten zien?
‘Absoluut. Ik ben zeer benieuwd wat hij ervan gevonden had. Waarschijnlijk had hij het niets gevonden.’

Terwijl hij voor mij in de film toch een soort held is.
‘Precies! Maar zo zou hij dat niet zien. Hij zou alleen oog hebben gehad voor het feit dat wij aan de hele wereld laten zien dat hij zijn kinderen sloeg. Maar hij heeft altijd het beste met me voorgehad. Zonder hem was ik nooit geworden wie ik nu ben. Uiteindelijk was hij ook de held in mijn leven.’

Carlos Acosta als zichzelf in Yuli

Ik las ergens dat u als kind op stukjes plakband kauwde omdat u zich geen kauwgum kon veroorloven, en dat u pas op uw 23ste uw eerste verjaardagstaart kreeg…
‘Wij vierden bij ons thuis nooit verjaardagen. Er waren geen kaarsen, geen cadeautjes en geen taart. Ik wist niet eens dat dit bestond. Pas toen ik in Houston danste, kwamen ze op mijn verjaardag met taart aanzetten.’

Hoe heeft opgroeien in armoede uw kijk op het leven bepaald?
‘Ik denk dat dit het beste is wat me had kunnen overkomen, en tegelijkertijd gun ik het niemand. Maar je leert meer van rottigheid dan van rijkdom. Omdat je inziet wat de waarde van iets is, hoe hard je moet werken om onafhankelijk te zijn. Ik wist al heel jong dat niemand mij zou komen redden. Dat ik dat zelf moest doen.’

Dat besef maakt ook eenzaam.
‘We worden allemaal eenzaam in het leven. Je hebt veel geluk als je je vrienden van vroeger houdt. Zelfs je eigen kinderen raak je kwijt. Die verlaten het huis en beginnen hun eigen leven. Het leven is een beweging richting eenzaamheid. Dat klinkt nogal somber, maar is wel de waarheid. En voor elke beloning betaal je een prijs. Mijn prijs was dat ik vaak niet bij mijn familie was en me daardoor regelmatig eenzaam heb gevoeld.’

U bent uiteindelijk niet de nieuwe Pelé geworden, maar wel de eerste Carlos Acosta. Is dat genoeg?
(lacht) ‘Meer dan genoeg.’

Bent u een held in Cuba?
‘Ik denk eerlijk gezegd van wel. Mensen zijn trots op wat ik heb bereikt, ze zijn ook blij dat ik regelmatig terugga naar Cuba. Plus het feit dat ik zwart ben. Er zijn veel verschillende etnische groepen in Cuba, waar de Afrikaanse erfenis heel zichtbaar is. Veel mensen zien mij daar, een kind van een zwarte vader en een witte moeder, als rolmodel. En hoe meer rolmodellen hoe beter, want hoe meer mensen het beste uit zichzelf kunnen en durven halen hoe beter de wereld zal zijn.’

In de film zien we een krantenknipsel met de tekst ‘Mulato d’oro’ [letterlijk ‘gouden halfbloed’, red.]. Is kleur nog steeds belangrijk wanneer er over uw prestaties geschreven wordt?
‘Helaas wel. Er zijn nog steeds heel weinig zwarte Romeo’s [Acosta was de eerste zwarte balletdanser die Romeo danste, red.]. Dat aantal kun je op de vingers van een hand tellen. Mensen letten er nu wel meer op dat dansen toegankelijk is voor iedereen. Zodat ook iedereen gezien kan worden. Maar ik ben er niet trots op de geschiedenis in te gaan als de eerste zwarte Romeo. Het maakt me eerder verdrietig dat het zo lang heeft moeten duren.’

Meer over Yuli