‘Kus je kinderen gedag. Ga een stukje wandelen in het park. Eet een tomaat alsof het een appel is. Schrijf een lieve post-it en plak die op je energierekening. Gooi wat steentjes in de fontein. Leer een paar zinnen in Xhosa. Ontdooi de vriezer. Alles is beter – echt alles – dan naar Lars von Triers The House That Jack Built te gaan.’ (Jessica Kiang in The Playlist)
En: ‘Nooit heeft Lars von Trier meer genoten van zijn reputatie als omstreden provocateur dan in The House That Jack Built. Ook al wordt het nooit helemaal duidelijk of de eigendunk in deze film serieus is of spottend.’ (Peter Bradshaw in The Guardian)
Plus: ‘Dit zijn maar een paar groepen die hij in deze film herhaaldelijk en nadrukkelijk probeert te kwetsen: vrouwen, de politie, iedereen die hem of een van zijn films in het verleden heeft verdedigd (god, wat voelen we ons stom nu), al zijn acteurs, mensen met kinderen, mensen die ooit kinderen waren, kunsthistorici, classici, Glenn Gould-fans, seriemoordenaars, mensen met ogen, mensen die voor hem applaudisseerden op de première, eenden [zie de film en je snapt meteen waarop gedoeld wordt, GB], en natuurlijk het festival zelf, dat deze film geselecteerd heeft.’ (Jessica Kiang in The Playlist)
En zo zouden we nog wel even kunnen doorgaan. Want de meeste recensies van Lars von Triers film The House That Jack Built, die in première ging op het afgelopen Filmfestival van Cannes, waren niet mild. En dat terwijl de nieuwe van Von Trier in Cannes juist een heugelijke gebeurtenis had moeten zijn.