Elke tijd krijgt zijn eigen Henry V. Toen Sir Laurence Olivier zijn versie van Shakespeares beroemde koningsdrama maakte, was die opvallend nationalistisch. Er waren ineens geen verraders meer aan het hof van de jonge koning en Henry was een onberispelijke leider van zijn mannen. Niet geheel verwonderlijk, want de film werd midden in de Tweede Wereldoorlog opgenomen en uitgebracht in 1944. De film mocht onder geen beding negatief uitwerken op het moreel van de Britse soldaten.
In Kenneth Branaghs versie uit 1989 is Henry allesbehalve een held. Hij is een twijfelaar, die erg moet wennen aan zijn nieuwe rol als koning. De verraders zijn terug en hoewel de historische Slag bij Azincourt uit 1415, toen Henry V en zijn mannen een enorme Franse overmacht in de pan hakten, ook hier centraal staat, is het resultaat een uitgesproken antioorlogsfilm. Ook niet verwonderlijk, want de film werd gemaakt niet lang na het echec van de Vietnamoorlog.
De nadruk in The King, David Michôds versie van Henry V die afgelopen september werd gepresenteerd op het filmfestival van Venetië, ligt op toxic masculinity. Wanneer de film begint, heeft de jonge Henry allang afstand genomen van zijn agressieve en oorlogszuchtige vader (Henry IV). Samen met zijn vriend Falstaff zul je Henry, Hal voor vrienden, niet op een slagveld vinden, maar in de kroeg. Hal is ‘a lover, not a fighter’. Totdat het lot hem toch koning maakt, en deze flierefluiter op zoek moet naar de koning in hem.