Monos begint boven op een berg in de jungle. Een handjevol tieners speelt, geblinddoekt, een potje voetbal. Aan de bal zitten belletjes, zodat ze kunnen horen waar hij zich zo ongeveer bevindt. Groot is de opwinding wanneer de bal uiteindelijk ook echt in het doel belandt.
Even later blijkt dat de tieners soldaten zijn. Van een eenheid die ver achter het front een gekidnapte Amerikaanse arts moet bewaken. Daarmee is Monos een oorlogsfilm, maar wel een zoals u die nog nooit eerder zag.
Regisseur van Monos is Alejandro Landes (1980), die afgelopen april op het Imagine Film Festival zijn film kwam presenteren.
De wereld in uw film voelt bijna magisch aan. Waarom?
Landes: ‘Er zit veel magie in de fysieke wereld. Niet dat ik in mijn film per se wilde oversteken naar een fantasiewereld, maar ik wilde wel op het breukvlak van die twee zitten. Ik gebruik de mist, de geluiden en de jungle om in een soort lucide droomtoestand terecht te komen. Mijn personages zitten in een droom waaruit ze niet wakker kunnen worden. Dat leek me de beste manier om het fenomeen oorlog te benaderen. Colombia is al zestig jaar in de greep van oorlog en de bevolking is er inmiddels compleet ongevoelig voor geworden. Om ze toch met frisse ogen naar oorlog te laten kijken, vond ik dat ik het anders moest aanpakken.
Ik neem in mijn film bewust geen stelling. Het interesseert me niet of je rechts of links bent, voor of tegen de vrede die met de Farc is gesloten. Ik noem de Farc niet eens. Het is misschien de beroemdste guerrillabeweging, maar in Colombia zijn er nog zeker vijf, zes andere. En dan heb je nog al die rechtse paramilitaire organisaties. De groep in mijn film staat voor alles bij elkaar, niet eentje in het bijzonder.’
In de magisch-realistische oorlogsfilm Monos biedt de jonge Colombiaanse regisseur Alejandro Landes ons bewust zo min mogelijk houvast. ‘Alles moest open zijn. Om de kijker te dwingen naar iemand als individu te kijken.’
Heeft u persoonlijke ervaringen met de oorlog in Colombia?
‘Ja. Al vind ik niet dat mijn persoonlijke ervaringen mij meer of minder recht geven om deze film te maken. Maar inderdaad, familieleden van mij zijn ook gekidnapt. Zelfs heel vaak toen ik nog jong was. De zus van mijn opa is ontvoerd, net als een neef en nog andere familieleden. En ook vrienden van mij uit Medellín. Dat werd op een gegeven moment zo erg dat ik Medellín moest verlaten en in Quito ben gaan wonen, in Ecuador.’
Ik heb misschien evenveel recht om deze film te maken, maar u heeft het zelf meegemaakt. Iets voelen is toch anders dan iets bedenken…
‘Ik heb de intimiteit van oorlog inderdaad gevoeld, maar ik wilde in mijn film boven mijn eigen ervaringen uitstijgen. Want al hebben we veel oorlogsgeweld gekend in Colombia, het is niet uitsluitend iets van ons.’
In de film volgen we een groep jonge soldaten. Waarom moesten ze zo jong zijn?
‘Twee redenen. Om te beginnen is het de realiteit. In oorlogen is het gebruikelijk om mensen te kidnappen. Meestal is het bewaken van die mensen de taak van soldaten die onderaan in de pikorde staan. En dat zijn de jongste soldaten. Bovendien vond ik het een goed idee om conflict aan de buitenkant te koppelen aan conflict aan de binnenkant. De lichamen van de kinderen in mijn film zijn aan het veranderen, net als hun stem. En als echte pubers willen ze ergens bij horen, terwijl ze ook eigen baas willen zijn.’
Hoe heeft u ze gevonden?
‘Ik heb uiteindelijk naar meer dan 800 kinderen gekeken in Colombia. En soms vond ik hen terwijl ik helemaal niet naar ze zocht. Zo waren we in een bergdorp locaties aan het scouten toen we een jongen tegenkwamen die samen met zijn vader groente naar de markt reed. Ik zag iets in zijn gezicht dat ik meteen interessant vond…’
Perro?
‘Nee, dat werd Boom Boom. Op die berg hebben we een video van hem gemaakt. Deed ie zijn shirt uit en bleek hij van die koordjes om zijn biceps te hebben, net als Sylvester Stallone in Rambo. Hij had precies de juiste flair voor de film. Van alle kinderen die we hebben gezien selecteerden we er zo’n dertig voor een trainingskamp. Waar ze ’s ochtends moesten acteren en improviseren, en ’s middags militaire oefeningen kregen. Drie weken aten, dronken en sliepen ze samen. Het was meteen duidelijk welke kinderen naar elkaar toetrokken en wat de onderlinge verhoudingen waren. Na drie weken koos ik de uiteindelijke acht van de film. Niet zozeer om hoe ze individueel functioneerden, vooral om hoe ze als groep waren.’
Waren de acht ook in het script al onderverdeeld in jongens en meisjes?
‘We hebben naar zo veel kinderen op zo veel verschillende tapes gekeken dat we op een gegeven moment blind werden voor gender. De eerste keer dat ik degene zag die in de film Rambo speelt, zag ik iemand basketballen met een groepje jongens. Ik riep nog: "Dat is een goeie gozer." “Nee,” zei iemand, “dat is een meisje.” Maar op het veld riep iedereen Matt. Wat blijkt: ze is geboren als Sofia, maar identificeert zich niet als jongen of meisje. Ze vertelde me dat ze soms Matt is, en soms Sofia. Dat zit nu ook in het personage van Rambo. Maar ik wilde sowieso al een heel fluïde gevoel in mijn film. Jongen of meisje, rechts of links, nu of de toekomst? Ik wilde niet indelen. Alles moest open zijn. Om de kijker te dwingen naar iemand als individu te kijken. Zonder ideologische vooroordelen.'