Via de band die mensen met hun portretschilderijen hebben, legt u een connectie tussen de tijd waaruit ze stammen en alles waar Rembrandt nu voor staat. Kwam u zo bij de nazaten van de Amsterdamse patriciërsfamilie Six terecht?
‘Jan Six senior kwam ik op die tentoonstelling tegen. Hij liep daar binnen, tussen al die portretten en zei: “Dat is allemaal familie.” Wij zijn een beetje geneigd om Rembrandt zoals het Anne Frank Huis of klompen of tulpen te zien. Maar door zijn opmerking veranderden die schilderijen in een familiealbum van de zeventiende eeuw. Toen kwam het opeens heel dichtbij. Dat Six senior zijn door Rembrandt geschilderde voorvader [Portret van Jan Six, red.] in zijn voorkamer heeft hangen, is zo uniek! Via hem kwam ik bij Jan Six junior terecht, zijn zoon, de kunsthandelaar. Die zei: “Ik ben een detective. Ik ga Rembrandts ontdekken. Ik heb er al één.” Toen was ik over de streep. Ik dacht: dit wordt spannend, hier zit een film in.’
Uw film heeft ook wel iets van een detective: een speurtocht naar de ware Rembrandt.
‘Dat was oorspronkelijk de ambitie. Kunstfilms zijn vaak educatief. De inhoud is interessant, maar de vorm een soort lezing. Ik wilde over Rembrandt een film kunnen maken die wat meer naar een kunstthriller neigt. Een film die niet zozeer gaat over wie Rembrandt was – dat hij werd geboren in Leiden en de zoon was van –, maar meer een speurtocht is naar wat zijn werk vandaag de dag met ons doet.’
En toen was er opeens collega-kunsthandelaar Sander Bijl, die Jan Six beschuldigde van vals spel bij de aankoop van een tweede Rembrandt. Dreigde die rel uw film niet te kapen?
‘Daar heb ik echt van wakker gelegen. Hoe kon ik dat in de film krijgen zonder partij te kiezen? En zonder dat het alleen nog maar daarover zou gaan? Ik was met een romantischer beeld aan de film begonnen. Die gaat ook nog over de Schotse hertog, baron Eric de Rothschild en de Amerikaanse zakenman Thomas Kaplan. In de montage hebben we heel hard gewerkt om dat in balans te houden.’
Dat is gelukt. Het is duidelijk wat er speelt, maar het past ook in het grotere verhaal, over de spanning bij de jacht op een Rembrandt.
‘Iemand zei: “Je kunt het ook zien als de zeven hoofdzonden.” Alle eigenschappen, van ijdelheid tot hebberigheid zitten er in. Maar ook de liefde voor schoonheid. Alle facetten die kunnen horen bij kunst. Je hebt Kaplan, de grootste particuliere Rembrandteigenaar, die heel rijk is geworden met goud en zilver uit mijnen. Er is de strijd tussen Frankrijk en Nederland om de aankoop van Marten en Oopjen. Die baron De Rothschild is natuurlijk heel excentriek, in zijn Parijse huis met allemaal zware tapijten, waar Francis Bacon en Lucian Freud aan de muur hangen. Het is alsof je in een tijdmachine stapt.’
Tegelijk is het tijdloos. Rembrandt portretteerde mensen onopgesmukt, zoals ze waren. In hoeverre betoont u zich met deze film een kind van de Hollandse meester?
(Grinnikt) ‘Rembrandt laat mensen zien met dikke buiken, met wratten. Hij hield van mensen die er niet altijd uitzien volgens de geldende normen van schoonheid. Maar ze worden mooi door de manier waarop hij ze schildert: levensecht. Dat proberen wij natuurlijk ook in de film. De ijdelheid. De status. Dat zijn ook kanten van de mens.’