Als ode aan ruim een halve eeuw IFFR blikken vijftig bekende en minder bekende festivalbezoekers - van Gouden Palmwinnaar Apichatpong Weerasethakul tot IFFR-pionier Monica Galer - terug op het verleden en vooruit naar de toekomst van het festival. Dat gebeurt in 25 tweegesprekken, gebundeld in het jubileumboek 25 Encounters. Festivaldirecteur Vanja Kaludjercic reageert op vier stellingen die daarin aan de orde komen.
In de bundel stelt IFFR’er van het eerste uur Monica Galer dat televisie ooit een raam op de wereld bood, maar nu een spiegel is waarin mensen zichzelf proberen te zien. Hetzelfde geldt voor filmfestivals.
Kaludjercic: ‘Misschien geldt dat voor sommige festivals. En misschien dat sommige bezoekers op zoek zijn naar een spiegel. Het zou kunnen dat mensen door de crisis geneigd zijn de blik meer naar binnen te richten, omdat ze in hun kamers zitten opgesloten. Ik geloof trouwens niet dat dat ten koste gaat van het raam op de wereld, dat er ook nog steeds is. Ons programma is zeer breed en gevarieerd en reflecteert op heel veel dingen. We hebben in elk geval geen vooropgezet idee over de films die we als festival zoeken. Er zijn geen regels: dat is het nou juist. We gooien onze netten zo wijd mogelijk uit en kijken wat we binnenhalen. Vervolgens gaat het erom hoe films in programma’s worden gebundeld, zodat ze met elkaar in dialoog raken. Of dat nou zelfreflectie geeft of een wereldbeeld, arthouse is of genrefilm, experimentele avantgarde of een documentaire die een relevant onderwerp aanboort: we willen iedereen iets bieden.’
Terwijl de grote platforms (Netflix, Disney+, Apple TV) groeien, heeft de onafhankelijke (kunst)film door de coronacrisis verder terrein verloren. Filmfestivals als het IFFR kunnen daar tegenwicht aan bieden, stelt voormalig festivaldirecteur Simon Field in 25 Encounters.
Kaludjercic: ‘Festivals hebben artfilms altijd een podium geboden en zullen dat blijven doen. Ik geloof niet dat er zoiets bestaat als een strijd tussen filmfestivals en -theaters versus streamingplatforms of dat de een de ander zal vernietigen. Integendeel: het zijn complementaire manieren om van geweldige films te genieten. Grote spelers - naast kleinere en middenmoters - geven ook aan arthouse films een platform. Die kunnen daardoor kijkers vinden in uithoeken van de wereld die ze nooit hadden kunnen bereiken wanneer ze alleen maar in filmtheaters hadden gedraaid. Dat filmtheaters terrein verliezen is al decennia het geval en mogelijk door de coronacrisis versneld, maar ze staan nog steeds overeind. Er zit leven in, net als in filmfestivals. Dus dan moeten we iets goed doen.’