Zondagavond half acht: de Rotterdamse bioscoop Cinerama is tot de nok toe gevuld voor een film waarvan niemand iets weet, gemaakt door een regisseur die niemand kent, aangeraden door een filmcriticus wiens smaak en oordeel ons onbekend zijn.
Vraagt de één: hoe kan dat? Hoe kan een zaal van het kaliber 007 volstromen voor La Vie Nouvelle van de Fransman Philippe Grandrieux ? Alleen maar omdat Jonathan Romney van een Engelse zondagskrant heeft gezegd dat het de moeite waard is?
Antwoordt de ander: dat kan alleen maar op het breukvlak van januari en februari. Als Rotterdam de blauwe vlag met de afbeelding van een tijgerkop weer heeft gehesen. Als er weer lease-auto's door de stad rijden met daarop de tekst It's tiger time! Als het Filmfestival van Rotterdam weer is aangebroken.
Zegt de één: La Vie Nouvelle zou het meest schamele filmhuisje nog niet voor de helft vullen. Sterker nog, ik kan me nauwelijks voorstellen dat een distributeur het zou willen proberen. Waarom zou alles anders zijn op het breukvlak van januari en februari?
Zegt de ander : daarom.
Het geheim van het Internatonale Film Festival van Rotterdam, dit jaar voor de 32ste keer gehouden, laat zich niet zo gemakkelijk raden. Volgens de een is het de sfeer, volgens de ander is het gewoon een hype en allebei zeggen ze: het is Rotterdam.
Je zou het de cinefielen kunnen vragen, de mensen die hiervoor speciaal hebben vrijgenomen, die elke dag van halftien 's morgens tot twaalf uur 's avonds vijf films zien en wier ogen na een paar dagen twee witte doekjes zijn geworden.
Maar dat zou een bijna karikaturaal antwoord opleveren. De cinefielen zijn met niet meer dan een paar honderd man en dat is een fractie op de 375 duizend toeschouwers die dit jaar worden verwacht. Als cinefilie een ziekte zou zijn, dan is die beslist niet besmettelijk. Het gros dat dezer dagen naar Rotterdam trekt, doet dat voor de aardigheid en wil best een minuutje verloren laten gaan.
Neem het al wat oudere echtpaar Van Lier, niet bepaald het archetype filmfestivalbezoeker. Meneer is een uitgesproken Hagenaar (doublebreasted colbert met pochet), mevrouw is een vlotte Rotterdamse en ze hebben in Venster 2 zojuist l'Ange Noir van Jean-Claude Brisseau gezien, een van de 'filmmakers in focus' op het festival.
Toch zijn de Van Liers al zes jaar vaste bezoekers van Rotterdam, aangestoken door het enthousiasme van vrienden. Per festival zien ze tien films, twee per dag. Kalm aan, dan breekt het lijntje niet.
Mevrouw is lid van een filmclubje, meneer gaat buiten het festival vrijwel nooit naar bioscoop of filmhuis. Wat hier in anderhalve week wordt samengebald, moet meneer Van Lier de rest van het jaar met een lampje zoeken.
Een paar jaar geleden zagen ze in Rotterdam The Winslow Boy en hun enthousiasme was zo groot dat ze dat graag nog een keer zouden delen met vrienden. Maar dat viel beslist niet mee. The Winslow Boy was wel door een filmdistributeur opgepikt, maar zo marginaal gebleken dat hij slechts sporadisch te zien was. De Van Liers moesten op een maandagavond helemaal naar Delft rijden voor de reprise. Ziedaar de kracht van Rotterdam. Altijd wel zo'n onverwacht briljantje.
Mevrouw Van Lier zegt dat het de sfeer is die haar elk jaar naar het festival voert. Al die honderdduizenden bezoekers delen niets anders dan hun liefde voor film, en hoe hard ze soms ook moeten dringen om die te kunnen consumeren, nooit loopt het uit de hand. Nooit heeft ze ook maar iets van agressie gemerkt.
Het echtpaar Van Lier zou door de diehards worden gerekend tot Volkskrantdagpubliek. En dat is geen compliment. Op de Volkskrantdag, het traditionele toetje in Rotterdam, worden de vijf publieksfavorieten vertoond. Een echte festivalganger is dat te gemakkelijk. Rotterdam moet een avontuur zijn.
Vroeger, in de dagen van het passe-partout, kon deze diehard nog de zalen in- en uitlopen op zoek naar iets van zijn gading. Maar door de overstelpende belangstelling moet voor alle voorstellingen worden gereserveerd en dus begint het festival al met de verschijning van de festivalgids.
Alle films worden in een alinea geduid ('Dit documentaire portret van de Franse filosoof Jacques Derrida is geen aangename filosofische introductie, maar een intense dialoog') en daaronder staan de vertoningstijden. Dat betekent dus: passen, meten, geven en nemen, want de doorsnee bezoeker is er een in clubverband. Je herkent hem aan een volgekladderd A4-tje waarop zijn marsroute staat uitgeschreven.
Jacques van Heijningen zegt dat het festival een hype is geworden, zoals veel festivals dat trouwens zijn. De toneelliefhebber haalt zijn quotum op het Holland Festival , de liefhebber van beeldende kunst doet dat op de Kunst-RAI en de filmliefhebber - de échte filmliefhebber - komt aan zijn trekken in tien dagen Rotterdam. Daaraan heeft hij voor een heel jaar genoeg, zegt Van Heijningen.
Hijzelf is er eentje van het eerste uur, dat wil zeggen: 1972, toen alles nog was geconcentreerd in Calypso, nu een disco. LantarenVenster, algemeen aangeduid als de bakermat van het festival, kwam pas een jaar later in beeld.
Van Heijningen, tegenwoordig directeur van het Rotterdams Fonds voor de Film, werd daar de gastheer van het festival en weet nog hoe leuk en kleinschalig het toen was. Dat de bar om tien uur 's ochtends open ging en dat Rainer Werner Fassbinder al voor de deur stond te wachten. Dat iedereen dezelfde film had gezien en over alles kon meepraten.
Toch is Jacques van Heijningen geen man die het verleden wil verheerlijken. Integendeel, het festival is even goed, even bijzonder en even breed als vroeger. Het doven van de zaallichten roept bij hem nog altijd dezelfde sensatie op.
Sandra den Hamer raakte zeventien jaar geleden als parttime medewerkster betrokken bij het filmfestival en klom langzaam maar zeker op naar de functie van directeur die ze sinds drie jaar bekleedt. Ook zij zegt: de geest is dezelfde.
Nog altijd is Rottterdam het platform van vernieuwende films die zich niet gemakkelijk prijsgeven, maar waarvoor ook nog altijd een breed en hongerig publiek zijn best wil doen. Niettemin is het filmfestival het grootste publieksevenement van het jaar. Groter dan de Huishoudbeurs, groter dan de TT.
Die wetenschap maakt het des te opmerkelijker dan in tien dagen Rotterdam iets kan wat de rest van het jaar en in de rest van het land onmogelijk is. Waarom doet dat brede en hongerige publiek alleen zijn best op het breukvlak van januari en februari?
Den Hamer somt een reeks van factoren op. Omdat, buiten die tien winterdagen in Rotterdam, het aanbod wordt bepaald door multiplexen. Omdat het filmfestival zichzelf trouw is gebleven en geen filmbraderie is geworden. Omdat het past in een totaalformule met talkshows waarin de regisseurs tekst en uitleg geven.
Zondagavond half tien: La Vie Nouvelle is ten einde, maar niet iedere bezoeker heeft dat willen afwachten. Nadat het het eerste kwartier voorbij is gegaan met ongemakkelijk gekuch, kiest zeker een kwart van de zaal ervoor nog even genoegen te nemen met zijn oude leven.
La Vie Nouvelle is zoiets als Blue Velvet of Betty Blue, maar dan in de vierde versnelling. Vrouwen worden geslagen of op een onaangename manier gepenetreerd. En als de mannen onder elkaar zijn, pakken ze elkaar stevig vast of proberen elkaar met blikken te doden. La Vie Nouvelle is zo'n film die een criticus al gauw verontrustend zal noemen.
Een handjevol toeschouwers is overgebleven om de uitleg van Grandrieux te vernemen. We blijken een mythe te hebben gezien, een reis door de onderwereld.
Vraagt een toeschouwer: waarom zo abstract?
Zegt de regisseur: ik wil het niet te gemakkelijk maken.
Schrijft de verslaggever: en toch was het de moeite waard.
Niettemin is het filmfestival het grootste publieksevenement van het jaar. Groter dan de Huishoudbeurs, groter dan de TT.