Is Woody Allen nog leuk? Trouwe fans doen die vraag misschien af als heiligschennis, maar volgens de critici valt het de laatste jaren nogal tegen. Om Allens laatste drie, de lichtvoetige komedies Small Time Crooks, The Curse of the Jade Scorpion en Hollywood Ending, konden sommigen nog wel lachen, maar een stijgende lijn zal niemand er in hebben bespeurd.
Kritiek op de koers die Allen vaart is trouwens niet nieuw. In zijn films steekt hij er zelf regelmatig de draak mee. Bijvoorbeeld in Stardust Memories uit 1980, waarin hij een filmmaker speelt die - net als destijds in het echte leven - het komische genre heeft ingeruild voor wat gewichtiger werk en steeds te horen krijgt dat mensen zo dol zijn op zijn oudere, geestige films.
Die satire kon niet iedereen waarderen; Allen werd beschuldigd van zelfingenomenheid en zou zijn eigen publiek minachten. In de documentaire Woody Allen: A Life in Film uit 2002 , probeert hij dat misverstand op kenmerkend nederige wijze alsnog uit de wereld te helpen: het zou puur aan zijn eigen gebrek aan intelligentie en vakkundigheid liggen dat het publiek zo nu en dan te veel achter de grappen zoekt.
De documentaire, waarvoor maker Richard Schickel de gewoonlijk mediaschuwe Allen langdurig interviewde over zijn loopbaan, staat bol van zulke relativeringen. Allen is zelf de grootste criticaster van zijn werk: 'Ik ben er steeds weer van overtuigd dat ik de nieuwe Citizen Kane aan het maken ben, maar zodra ik het resultaat onder ogen krijg schaam ik me rot en vraag ik me af waar het is misgegaan - tijdens de montage, het schrijven, was ik laks met de regie?'
Eigenlijk is de hele filmcarrière van Woody Allen (eigenlijk Allan Stewart Koningsberg) uit gêne geboren. Na een kortstondige loopbaan als stand-up komiek wilde hij toneelstukken schrijven - cinema vond hij maar onnozel. Maar toen zijn scenario What's New, Pussycat? in 1965 werd verfilmd, schaamde hij zich zo voor het resultaat dat hij zwoer nooit meer een script uit handen te geven.
Na zijn regiedebuut What's Up, Tiger Lily? verscheen er al snel jaarlijks een nieuwe Allen, aanvankelijk pretentieloze moppenmarathons met veelzeggende titels als Bananas en Everything You Always Wanted to Know About Sex (But Were Afraid to Ask). De grote doorbraak kwam in 1977 met Annie Hall, waarin de screwball- sfeer plaatsmaakte voor meer karakterontwikkeling en diepgang.
Hoewel hij altijd al inventief met het medium omsprong, kreeg Allen naar eigen zeggen pas tijdens de opnamen van Annie Hall ook de techniek en artistieke mogelijkheden van het filmmaken echt onder de knie. In de meer serieuze producties die volgden , voerde hij steevast een meer of minder geromantiseerde versie van zichzelf op : de neurotische schlemiel die moeite heeft om aansluiting te vinden bij zijn ( quasi-)intellectuele omgeving.
'Mensen zien me als een intellectueel omdat ik een bril draag en tenger ben gebouwd,' vertelt Allen in A Life in Film , 'maar ik zit liever in mijn hemd met een biertje voor de tv naar een sportwedstrijd te kijken, dan dat ik me verdiep in de Russische literatuur. In de loop der jaren heb ik zulke dingen alleen maar tot me genomen om bij te kunnen blijven met mijn vriendinnen.'
Allen geniet zichtbaar van zijn clownsrol. Intussen refereert hij in zijn films veelvuldig aan ernstige vakgenoten als Bergman en Fellini, aan Griekse tragedies, het Duitse neorealisme , Shakespeare, Tsjechov en Freud. Moeten we dat boerenpummel-imago niet met een flinke korrel zout nemen?
Belinda van de Graaf, filmrecensent voor Trouw en Woody Allen-kenner, denkt van niet: 'Ik geloof echt wel dat hij het type is dat graag met een biertje voor de tv hangt. Hij is opgegroeid in een arbeidersmilieu en dat heeft hij nooit los kunnen laten. Het is een thema dat steeds weer terugkeert in zijn films. Je hoeft natuurlijk ook geen intellectueel te zijn om goede ideeën te hebben. Die heeft hij altijd al gehad; als je een video bekijkt van zijn vroege stand-up-optredens, zie je eindeloos veel grappen langskomen die hij later in zijn films zou gebruiken. Woody Allen blijft in de eerste plaats een grappenmaker, hij is heel bedreven in het leggen van rare links. Aan de andere kant lijdt hij ontegenzeglijk aan het leven. Hij is in de loop der jaren melancholischer geworden, dat zie je ook in die recente komedies waarin hij veel naar zijn eerste films verwijst - Small Time Crooks doet bijvoorbeeld erg denken aan Take the Money and Run uit 1969. Dat hij zo obsessief vlucht in een film waarin alleen maar brokken worden gemaakt, is denk ik veelzeggend. Tegen de stroom in gaan is zijn manier om het leven vrolijk te houden. Overigens hoeft dat niet per se gepaard te gaan met platte grappen. Toen ik hem twee jaar geleden sprak in Cannes zei hij weer even genoeg te hebben van die lichtere films, en weer iets serieuzers te willen maken.' (Dat is Anything Else geworden, die eind augustus op het filmfestival van Venetië in première gaat - RdG)
Dat Van de Graaf een devoot liefhebber is, betekent niet dat ze weg is van alles wat Allen uitbrengt: 'De films uit zijn Bergman-periode vind ik vreselijk. Hij wil als filmmaker zo veel mogelijk genres uitproberen, en de ene keer lukt dat beter dan de andere. Zijn laatste, Hollywood Ending, is zeker ook geen meesterwerk, maar ik vermoed dat hij met opzet een slechte film heeft willen maken. Het verhaal gaat ook over een regisseur die een slechte film aan het maken is. Doordat hij zo met de kritiek op zijn werk speelt, kan ik het persoonlijk al geen slechte film meer vinden. Maar misschien geef ik hem wel te veel credit.'