Dat begon eind jaren zeventig met mensen als Jan de Bont en Robby Müller, die naam maakten in uiteenlopende producties. De Bont in bigbudget-films met regisseurs als John McTiernan, Ridley Scott, Richard Donner en Joel Schumacher; Müller in onafhankelijke films van oa Wim Wenders, Jim Jarmusch en Lars von Trier.
Beiden zijn nog steeds actief zijn (De Bont niet langer als cameraman, maar als regisseur en producent), en hebben gezelschap gekregen van mensen als Theo van de Sande (Wayne's World, Blade), en Rogier Stoffers (John Q , School of Rock).Wat de vraag oproept: Hoe kan het dat de Nederlanders het op het gebied van het camerawerk zo veel beter doen dan op enig ander filmgebied?
Volgens Dirk Teemstra, voorzitter van het NSC (The Netherlands Society of Cinematographers) en docent aan de Filmacademie, zal het iets te maken hebben met onze cultuur: 'Wij hebben hier een schildercultuur, een beeldcultuur, geen verhaalcultuur. En van de regisseurs kregen de cameramensen vaak alle ruimte, want de meeste Nederlandse regisseurs hebben zelf weinig tot geen visueel talent . Uitzonderingen als Verhoeven, Treurniet en Verhoeff daargelaten. Tegenwoordig zie ik trouwens wel meer regisseurs die hebben nagedacht over hoe ze iets in beelden willen vertellen. Diederik van Rooijen, bijvoorbeeld, en David Lammers, Tim Oliehoek. Allemaal jongens die ook videoclips en commercials hebben gemaakt . Zoiets helpt enorm.'
In Utrecht kan de festivalganger camerales krijgen van Rolf Dekens. Dit 25-jarige cameratalent mocht de nieuwe, 3,8 miljoen euro kostende film Vet hard! van Tim Oliehoek schieten. Dekens heeft nog een andere reden voor het opvallend populaire Hollandse oog. Volgens hem heeft het iets te maken met ons onbestendige weer: 'Continue shots proberen te matchen die onder veel verschillende weersomstandigheden gedraaid worden, vraagt veel van een cameraman.'