De Zuid-Afrikaanse regisseur Gavin Hood neemt in het begin van zijn film Tsotsi een groot risico. De film volgt de werdegang van Tsotsi, de 19-jarige leider van een jeugdbende, maar al in de eerste minuten van de film laat Hood ons zien hoe de bende een willekeurige voorbijganger berooft en koelbloedig doodsteekt, en hoe Tsotsi even later, als een van de bendeleden zijn twijfels uit over de noodzaak van de moord, de jongen finaal tot moes slaat.
Tsotsi is door en door slecht, lijkt de boodschap, en de vraag is of je als kijker langer in zijn gezelschap wil blijven.
Het is een risico zo donker te beginnen, en het duurt dan ook even voordat je als kijker enige sympathie voor de jongen gaat voelen. Maar dat is de bedoeling. Het is wat de jonge Tsotsi zelf doormaakt. Hij verloor zijn moeder aan aids, vluchtte weg voor zijn alcoholische vader en groeide op in een rioolbuis ergens aan de rand van Soweto , een van de townships rond 'murder capital of the world' Johannesburg.
Voelen is een luxe die hij lang geleden, toen hij nog David heette, heeft afgezworen. Nu heet hij Tsotsi, wat zoveel als 'tuig' betekent. De film volgt de lange weg die Tsotsi moet gaan voor hij zich weer David kan voelen. Een weg die hij dankzij de toevallige zorg voor een baby, en met behulp van een begripvolle buurvrouw weet af te leggen.
Bovenstaande klinkt akelig veel als iets wat in de talkshows van Oprah Winfrey Film van de Maand zou worden. Een film vol pijn en leed, maar ondanks alle ellende toch hoopgevend en inspirerend. Het knappe van Tsotsi is, dat hoewel de film die weg inderdaad bewandelt, hij nergens vals of sentimenteel wordt.
Des te opvallender dat zowel regisseur Gavin Hood als schrijver Athol Fugard, op wiens boek de film gebaseerd is, beiden blank zijn. Vals en sentimenteel zijn dan bijna een garantie, omdat blanke makers als het om 'zwarte' verhalen gaat maar al te vaak ten prooi vallen aan bevoogding, projectie en stereotypering. Alle goede bedoelingen ten spijt.
Dat Hood die valkuilen weet te omzeilen is omdat hij niet inzoomt op politieke of raciale kwesties, maar vooral kijkt naar de verschillen tussen arm en rijk. En omdat hij op werkelijk alle terreinen heeft gestreefd naar authenticiteit. Zo werd er waar mogelijk gedraaid op locatie in de townships. Al moesten de binnenopnamen in een studio worden opgenomen, omdat de golfplatenhuisjes in de sloppenwijken veel te klein waren voor een filmploeg.
Als muziek voor de film koos Hood de 'kwaito', een soort hip hop uit de townships, maar dan met veel traditionele invloeden. En om dicht bij de personages te kunnen blijven besloot Hood - hoewel dat zou betekenen dat de film ook in eigen land moest worden ondertiteld - dat de personages in de zogenoemde Tsotsitaal zouden spreken, de taal van de townships, een mengeling van zo'n beetje alle gesproken talen in Zuid-Afrika, met invloeden uit het Engels, Afrikaans, Zulu, Xhosa, Tswana en Sotho.
Maar de belangrijkste keuze was ongetwijfeld die voor de acteurs. Hood, zelf begonnen als acteur, is nog even met het script naar Hollywood geweest, waar grote studio's belangstelling hadden getoond. Hij sprak met bekende acteurs die graag mee wilden doen - hoewel de trotse regisseur in interviews de belangstelling van de Hollywoodsterren regelmatig aanstipte, noemde hij nergens namen -, maar keerde uiteindelijk toch terug naar Zuid-Afrika, juist omdat hij vond dat de film authentiek moest zijn.
Hoewel voor Tsotsi en de zijnen aanvankelijk werd gezocht onder acteurs tot een jaar of dertig, werd al vrij snel besloten dat ze niet ouder dan twintig konden zijn. Van twintig jarigen geloof je nog dat ze hun leven kunnen beteren, terwijl iemand van dertig de belangrijke keuzes in zijn leven toch wel gemaakt moet hebben. Zodat Hood uitkwam bij jonge, en daarom vaak onbekende acteurs.
De uit het lokale amateurtoneel geplukte Presley Chweneyagae is als Tsotsi vrijwel de hele film in beeld, maar weet de aandacht moeiteloos vast te houden. Door zijn jongensachtige gezicht, waar het babyvet nog op zit, wordt het effect van zijn gewelddadige handelingen versterkt, terwijl je door dat jeugdige uiterlijk nog altijd in verandering en verbetering blijft geloven. En Chweneyagae acteert niet. Of liever: zo min mogelijk. Je ziet aan zijn ogen dat hij van binnen kookt, maar hij houdt zijn gezicht in een plooi. Totdat hij ontploft.
Jongeren, sloppenwijken, extreem geweld, de vergelijking met een film als City of God / Didade de Deus (2002) van de Braziliaan Fernando Meirelles is snel gemaakt. En werd dan ook vaak gemaakt in recensies. Toch zijn de verschillen met die film groter dan de overeenkomsten.
Meirelles' film is breder. Bestrijkt een jarenlange periode en volgt meerdere personages. En Meirelles koos voor een heel andere aanpak. Het schokkerige camerawerk, de dynamische montage en het vaak grofkorrelige beeld geven de film een documentair karakter.
Hood beperkt zich in Tsotsi tot een korte, allesbepalende periode in het leven van zijn hoofdpersonage, en kiest voor een heel sobere cameravoering. Veel totaalshots, weinig beweging en de personages kijken regelmatig bijna in de camera. Als camera koos Hood de 235, wat neerkomt op een beeldverhouding van 2.35:1. Zeg maar het effect van een panoramafoto.
Het is er allemaal op gericht om de kijker het gevoel te geven dat hij ergens op de achtergrond als stille getuige aanwezig is. Want Hood wilde bovenal dat de kijker zich met Tsotsi zou identificeren. 'Wat ik met deze film wil doen,' aldus Hood in een van de interviews, 'is tegen het publiek zeggen: OK dit is de jongen waar jullie allemaal zo bang voor zijn. Wees hem, leef zijn leven, en vertel me dan of je niet iets menselijks in hem aantreft.'
Tsotsi is een groot succes. In Zuid-Afrika worden records gebroken, zo trok de film in de eerste week drie keer zoveel bezoekers als Darrel Roodts Yesterday, de laatste hit van Zuid-Afrikaanse bodem en Oscarkandidaat in 2005. Ook Tsotsi werd genomineerd voor een Oscar voor Beste niet-Engelstalige speelfilm. Tsotsi won, en versloeg toen onder andere Paradise Now, van de Nederlands-Palestijnse regisseur Hany Abu-Assad.