Meer dood dan levend wordt de monnik Tashi aangetroffen in een afgelegen hutje hoog in de bergen van het Indiase Ladakh. Hij heeft net drie jaar gemediteerd in totale afzondering. Zijn haar en baard zijn decimeters lang, zijn nagels krullen al. Andere monniken nemen hem mee terug naar het klooster, waar het hoopje mens wordt geknipt en geschoren. Onder al het haar blijkt een jonge man te zitten.
Al vanaf zijn vijfde zit Tashi in het boeddhistische klooster. Zijn hele leven is erop gericht geweest de aardse verzoekingen af te zweren. De drie jaar eenzame meditatie zouden de bekroning moeten zijn, maar als Tashi eenmaal op krachten is, blijkt dat er nog aardse verzoekingen te overwinnen zijn. Hij wordt regelmatig wakker met een erectie.
Maar had prins Siddhartha niet ook een vrouw en zoon, voordat hij op 29 jaar het fysieke verruilde voor het geestelijke? Tashi verlaat het klooster, wordt verliefd, trouwt en krijgt een zoon. De parallellen met de boeddha zijn duidelijk. Maar Pan Nalin, de Indiase regisseur van Samsara, heeft niet alleen oog voor de geestelijke tweestrijd van Tashi.
Zoals vrijwel alle grote religies is het boeddhisme voornamelijk een mannenaangelegenheid,. In zijn film vraagt Nalin nadrukkelijk aandacht voor de positie van de achterblijvers, Tashi's vrouw en zoon. Waardoor Tashi's zoektocht naar verlichting iets verwends krijgt.
Het is deze omkering die van Samsara meer maakt dan een ruim twee uur durende National Geographic-documentaire over het hooggebergte van Ladakh, de kleurrijke gewaden van de monniken, en de overweldigende schoonheid van de natuur.
Of de film (die later dit jaar landelijk uitgaat) even volle zalen zal trekken als Himalaya (de onverwachte hit van vorig jaar, waarin het hooggebergte ook een grote rol speelde) valt te betwijfelen. Daarvoor is Nalins verhaal te complex, de personages te ambigue, en het tempo te laag.