In 1988, een jaar voor zijn dood, heeft de Nederlandse theaterwereld aan den lijve ondervonden dat een tekstgetrouwe opvoering Beckett ernst is. Beckett probeerde - tevergeefs - te verbieden dat vier vrouwen de rollen de mannelijke hoofdrollen zouden spelen in een Haarlemse opvoering van Wachten op Godot.
Sinds zijn overlijden in 1989 moeten zijn nabestaanden er voor waken dat eigenzinnige theatermakers niet aan de haal gaan met zijn artistieke erfenis. De afgelopen jaren hebben de erven-Beckett zich ijverig van hun taak gekweten. Zo zijn zij momenteel verwikkeld in een juridische strijd met de Vlaamse toneelschrijver Guido Lauwaert, die een nieuw stuk heeft geschreven dat zwaar leunt op 'het beste toneelstuk van de twintigste eeuw'.
De Britse
televisiezender Channel Four heeft in samenwerking met het Ierse Gate Theatre
het complete toneelwerk van Samuel Beckett verfilmd. En ook de regisseurs die
deelnamen aan dit prestigieuze Beckett on Film-project, een gezamenlijke aankoop
van NPS en VPRO, voelden waarschijnlijk de hete adem van de erven-Beckett in
hun nek.
Naar verluidt kreeg iedere regisseur van Michael Colgan, de
artistiek leider van het Gate theatre, een 'bijbel' waarin hij de
interpretatieve vrijheid aan banden legde.
Gender-bending (mannenrollen door vrouwelijke acteurs en vice versa) was vanzelfsprekend uit den boze; en ook moesten de regieaanwijzingen nauwgezet opgevolgd worden. Zo hoort er in het decor van Waiting for Godot een boom te staan, en dragen de drie vrouwen in Come and Go vanzelfsprekend donkerpaarse, donkerrode en donkergele mantels.
Wie de films met de teksteditie op schoot bekijkt, kan echter zelfs in de meest getrouwe verfilmingen nog wel kleine afwijkingen bespeuren. Hoe vaak horen we bijvoorbeeld in Krapp's Last Tape (regie: Atom Egoyan) acteur John Hurt een fles ontkurken? Slechts één keer, en niet drie maal. En daarna zingt hij ook niet de paar regels tekst die Beckett had geschreven. Ha, betrapt!
Maar daar gaat het natuurlijk niet om. Het Beckett on Film-project moet de geest van de Ierse Nobelprijswinnaar levend houden, zijn vaak zo hermetische werk klaarstomen voor de 21ste eeuw. En daar is Channel Four uitstekend in geslaagd.
Het is een sowieso een unicum dat Becketts gehele oeuvre nu in ons land te zien is. Onverbiddelijke klassiekers als Waiting for Godot en Endgame worden nog regelmatig opgevoerd, maar een aantal van Becketts eenakters nemen Nederlandse toneelgezelschappen zelden of nooit op het repertoire. Dat is ook niet verwonderlijk: sommige zijn nauwelijks langer dan tien minuten, andere zijn zulke nauwkeurig omschreven performances, dat een regisseur er weinig eer in kan leggen.
Wat moet een regisseur bijvoorbeeld aanvangen met Act without words II (1956), een pantomimespel van ongeveer tien minuten, waarin twee mannen in juten zakken op het toneel zitten, en ieder in een ander tempo een aantal dagelijkse handelingen verricht.
Of wat te denken van Breath (1969), waarschijnlijk het kortste toneelstuk uit de theatergeschiedenis: op een toneel vol met troep klinken twee schreeuwen. Duur: ongeveer 35 seconden. De Britse kunstenaar Damien Hirst kreeg de eer van Channel Four om een vuilnisbelt te storten, en daar een camera overheen te laten zwenken.
De grote verdienste van het Beckett on Film-project is echter vooral dat de meeste van de toneelteksten met zo veel enthousiasme en inventiviteit zijn verfilmd, dat het lijkt of de stukken voor het eerst worden opgevoerd. In dat opzicht hebben Michael Colgan en de zijnen een nieuwe standaard gezet.
Colgan had dan ook wel de fine fleur van de nationale en internationale film- en theaterwereld tot zijn beschikking: acteurs als John Hurt, Julianne Moore, Jeremy Irons, Kristin Scott-Thomas, Harold Pinter en Michael Gambon spelen formidabele vertolkingen van de enigmatische personages die Beckett heeft bedacht. En gerenommeerde regisseurs als Anthony Minghella (The English Patient, The Talented Mr. Ripley), Karel Reisz (The French Lieutenant's Woman) en David Mamet (House of Games, Heist) werden gestrikt om de stukken voor film te regisseren. Omdat zij soms zo effectief gebruik hebben gemaakt van de cinematografische mogelijkheden, komt een aantal stukken zelfs veel beter tot zijn recht in een verfilming dan op het toneel.
Neem bijvoorbeeld Not I, een onsamenhangende 'stream of consciousness' van een oudere vrouw. Alleen de mond van de actrice mocht belicht worden, zodat de theaterbezoeker op de achterste rij niet veel meekreeg van dit amechtige ballet van lippen. Hij hoort alleen de ratelstroom van woorden.
Not I werd al in 1975 voor televisie verfilmd ter gelegenheid van Becketts zeventigste verjaardag. De camera werd toen gericht op de mond van Becketts lievelingsactrice Billie Whitelaw. De impact van die beeldvullende, woordspugende mond was op het televisiescherm veel groter dan op het toneel. Tristram Powell, de producent van de film, schreef aan Beckett dat ' ieder woord in complete helderheid overkomt. Hoewel het resultaat totaal verschillend is van de theater-ervaring, heeft de film een eigen hallicunerend effect'.
De nieuwe verfilming die Neil Jordan nu van Not I maakte, is nog indrukwekkender. Actrice Julianne Moore braakt een duizelingwekkende woordenstroom uit: een brei van jeugdherinneringen van deze oudere vrouw, die ondanks de meanderende structuur glashelder wordt. Ditmaal is de mond van actrice Julianne Moore van verschillende kanten gefilmd. Zo benadrukt Jordan de meerstemmigheid in de tekst, doordat een enkele uitroep vanuit een andere invalshoek zichtbaar is. Het resultaat is verbluffend krachtig: het lijkt alsof anderen commentaar geven op het cryptische relaas, of dat de vrouw een dialoog met zichzelf aangaat.
Een aanzienlijk deel van Becketts toneeloeuvre bestaat uit zulke korte monologen van oudere personages, die terugblikken op hun leven. Soms zijn de personages op het toneel nagenoeg zwijgend - en zijn de stemmen afkomstig van een band uit een ver verleden, zoals in Krapp's Last Tape ; soms is de bandrecorder niet eens zichtbaar, en zijn de gedachten van de personages, als in een monologue interieure, voor het publiek hoorbaar. In Rockaby bijvoorbeeld luistert een oude vrouw naar haar eigen stem, en wiegt zichzelf zo de dood in.
Tegelijkertijd zijn de personages in Becketts werk meestal in hoge mate fysiek gemankeerd: teruggebracht tot een mond, zoals in Not I; tot het middel in het zand ingegraven, zoals in Happy Days, opgesloten in een vuilnisbak, zoals Nell en Nagg in Endgame of gevangen in een grote urn, waaruit slechts het hoofd steekt, zoals in Play.
Maar Becketts oeuvre bestaat niet alleen uit zulke nihilistische 'cris de coeur' van eenzame zielen. Vaak koos hij voor bijzonder clowneske situaties. Zijn wereldbeeld wordt er dan niet positiever op, maar er valt wel een en ander te lachen. En ook die humor krijgt alle nadruk in Beckett on Film.
De wanhoop van de slapstick wordt bijvoorbeeld prachtig verbeeld in Act without words I (1956), een korte pantomimespel (regie: Karel Reisz) dat zich in een woestijn afspeelt. Op een felgele zandvlakte, onder een straalblauwe hemel stelt een wrede, maar onzichtbare god alles in het werk om een eenzame dorstige man (gespeeld door Sean Foley) dwars te zitten. Er zakt een flesje water naar beneden, maar blijft zo hoog hangen dat de man er net niet bij kan. Hij krijgt hulpmiddelen aangeboden, zoals een paar kisten en een stuk touw. Maar het lukt hem telkens net niet om het flesje te pakken. Uitendelijk wordt het hem zelfs onmogelijk gemaakt om zich te verhangen.
Waiting for Godot is wat dat betreft een scharnierstuk in Becketts oeuvre. Het bevat zowel de droogkomische humor als de ondoordringbare taalerupties die later karakteristiek voor zijn werk waren. Dit toneeldebuut van Samuel Beckett, dat hij aanvankelijk in de Franse taal heeft geschreven, sloeg ten tijde van de première in 1953 in als een bom. Het was het begin van een nieuw tijdperk in de theatergeschiedenis.
Twee zwervers met bolhoeden wachtten bij een kale boom op een man die maar niet komt en van wie niet bekend is wie of wat hij is: het is precies de staat van uitzichtloosheid en ontreddering waar de laat-twintigste-eeuwse mens in verkeerde. Dertien jaar na de Nederlandse première in 1955 schreef een Volkskrantrecensent nog over de eerste opvoering: 'Er gebeurde iets wonderlijks, maar we misten eenvoudig de woorden en zintuigen om te registreren wat er met ons gebeurde.' Een paar jaar geleden werd Waiting for Godot zelfs uitgeroepen tot het belangrijkste toneelstuk van de twintigste eeuw.
De verfilming van uitgerekend dit stuk valt enigszins tegen. De rollen van zwervers Estragon en Vladimir worden adequaat gespeeld door John Murphy en Stephen Brennan, maar de regie van Michael Lindsay-Hogg verrast geen moment. Hij is te eerbiedig met het stuk omgegaan, zodat zijn verfilming eerder museaal is, dan dat hij het rijp gemaakt heeft voor de eenentwintigste eeuw.
De verfilming van een andere Beckett-klassieker , Endgame, komt daarentegen een stuk beter uit de verf. In dit stuk is de claustrofobische sfeer perfect getroffen. Je voelt als het ware het klamme vocht op de muren van de zolder waar Hamm in zijn leunstoel zit, waar zijn dienaar Clov uit de hoge ramen gluurt en waar zijn ouders Nell en Nagg in vuilnisbakken zijn opgeborgen. Het briljante, zuigende spel van Michael Gambon als Hamm wordt in al zijn nuances door de camera geregistreerd; Nell en Nagg, die in een toneelvoorstelling altijd achter op het achterplan staan, krijgen dankzij de close-ups eindelijk een gezicht. Het zijn twee fel geschminkte grijsaards, aandoenlijker dan ooit.
De korte, experimentelere filmpjes in het programma maken echter de meeste indruk. Met een lengte van meestal een kwartier werken ze als perfecte meditatieve dagsluiting op de late dinsdagavond - het tijdstip waarop Beckett on Film wordt uitgezonden. Er zitten heel verrassende afleveringen tussen.
Act without words II bijvoorbeeld is een prachtig zwijgend filmpje waarbij regisseur Enda Hughes de minutieuze regieaanwijzingen vertaald heeft naar een levendig animatiefilmpje. En ook Play is verontrustender dan het op het toneel ooit had kunnen zijn. Regisseur Anthony Minghella plaatste de drie urnen waaruit de hoofden acteurs Alan Rickman, Kristin Scott Thomas en Juliet Stevenson uitsteken, op een veld met onnoemelijk veel urnen. Zo had Beckett het niet voorgeschreven, maar deze situatie maakt hun onsamenhangende taalerupties van de drie personages nog nietiger en radelozer.
In een toneelenscenering gaan de acteurs praten als er een spot op hen gericht is; de rest van het toneel blijft dan donker. In de filmversie schiet de camera van het ene, met klei besmeurde hoofd naar het andere; je hoort hoe er pijlsnel wordt scherpgesteld, alsof een beveiligingscamera het veld bespiedt en hun wanhopige woordenstroom registreert.
Beckett heeft zich zelf niet veel met film beziggehouden. Hij schreef het televisiespel Eh Joe en in 1966 het scenario van een korte film, kortweg Film geheten. Vooral in Film (1966) speelt de camera een allesbepalende rol. Buster Keaton wordt daarin continu achtervolgd door een camera. Hij probeert dit allesziende oog te ontlopen, zonder dat hem dat lukt. Een dergelijk indringend effect heeft de camera ook in de verfilming van Play. Minghella heeft zich weliswaar niet precies aan de regieaanwijzingen gehouden. Maar als de geest van Beckett de creatieve oplossing van Minghella zou kunnen zien, dan had hij vast en zeker goedkeurend geknikt.