Wat zou de Amerikaanse film zijn geweest zonder Samuel Z. Arkoff (1918 -2001 )? Arkoff hielp als producer en beschermheer niet alleen de carrières van onder meer Martin Scorsese, Francis Ford Coppola, Woody Allen en Brian De Palma in het zadel, hij ging ook als eerste films maken speciaal voor jongeren. Geen complexe studies over puberteit en kalverliefde, maar ultragoedkope werkjes voor de drive-in bioscoop, waarin knappe kids het op moeten nemen tegen aliens, vampiers en reuzenspinnen.
Voorbeelden te over in de tiendelige 'Samuel Z . Arkoff Library', waarmee dvd-label Video/Film Express zich over de allergoedkoopste en allerslechtste, en daarom misschien ook leukste films uit Arkoffs oeuvre ontfermt. De titels blijken doorgaans beter dan de films zelf. In het audio-interview uit 1990 dat op elke dvd als enige extra is opgenomen, zegt Arkoff trots dat I Was a Teenage Werewolf (1957) de eerste film was met het woord 'tiener' in de titel. Waarna hij en collega-producer James H. Nicholson ervoor zorgden dat I Was a Teenage Frankenstein, Reform School Girl (beide eveneens uit 1957) en Teenage Cave Man (1958) ras volgden. 'De tienerheld tegen het volwassen monster, dat is grootste en belangrijkste verschil met de Universal-horror uit de jaren dertig', aldus Arkoff.
Het bleek een succesformule. Arkoffs studio American International produceerde in totaal zo'n 350 (!) griezel-, SF- en misdaadfilms voor jongeren, en verdiende er veel geld mee. De meeste films werden geregisseerd door talentloze vaklui, die net als Arkoff een letter tussen hun voor- en achternaam plakten om gewichtiger over te komen: Herbert L. Strock, Bert I. Gordon, Edward L. Cahn. Een van de uitzonderingen was Roger Corman, die Arkoffs eerste kassucces scoorde met The Fast and the Furious (1954) en daarna voor hem nog twaalf films zou maken - waaronder een aantal vrije adaptaties van de verhalen van Edgar Allan Poe. In de Arkoff-collectie is onder meer Cormans SF-film The Day the World Ended (1956) opgenomen. 'In Superscope' meldt het hoesje trots, terwijl de foeilelijke transfer is aangepast aan het gewone TV-formaat.
Drie van Cormans Poebewerkingen zijn door distributeur MGM op dvd uitgebracht: House of Usher ( 1960), Tales of Terror (1962) en The Raven (1963). De widescreentransfers variëren van degelijk tot uitstekend, en komen zonder extra's. De films zelf zijn gelukkig interessant genoeg. Opnieuw werd er gewerkt met een uiterst beperkt budget - zelfs de mist lijkt van film tot film te zijn gerecycled - maar de regie is strak, de sfeer van Poe's verhalen wordt goed getroffen, en de cast acteert bovengemiddeld.
Vaste kracht in deze films is Vincent Price, met zijn wat verwijfde voorkomen en beschaafd-sinistere stem zowaar de voornaamste attractie. Hij schittert ook in wat misschien wel de mooiste en meest bizarre film op Arkoffs cv is, Robert Fuests slasher The Abominable Dr Phibes (1971) - samen met het mislukte vervolg Dr Phibes Rises Again (1972) eveneens door MGM op dvd uitgebracht, wederom zonder extra's maar in een uitmuntende transfer. Dit keer draait het allemaal om de gekke geleerde Anton Phibes, die negen artsen verantwoordelijk houdt voor de dood van zijn vrouw en vanuit zijn duistere paleis bloedig wraak neemt. Tussendoor speelt hij grillige improvisaties aan zijn vuurrode bioscooporgel, daarbij begeleid door een mechanische poppen- bigband. Er werd duidelijk een hoop geld en moeite gestoken in de aankleding: de bonte, speciaal voor de film ontworpen art deco-decors zijn een lust voor het oog. De fraaie Technicolor-fotografie gooit er nog een schepje bovenop.
Arkoff wist van geen ophouden. Terwijl zakenpartner James Nicholson het in 1971 voor gezien hield, werkte Arkoff na The Abominable Dr Phibes als producer en executive producer nog mee aan 53 films, waaronder Martin Scorsese's debuut Boxcar Bertha (1972) en Brian De Palma's Dressed to Kill (1980). Arkoffs laatste producties waren TV-remakes van de tienerpulp waar het allemaal mee begon.