Drie jaar geleden verscheen met
El cant dels ocells van de Spanjaard Albert Serra ook al een absurde variant
op het Driekoningenverhaal, waarin drie mannen de weg kwijt raken en eindeloos
blijven zoeken naar een wonder dat nooit komt. Het bevreemdende bij Van den
Berghe is dat bijna zijn hele cast bestaat uit mensen met het syndroom van Down.
Drie zwervers besluiten op kerstavond Driekoningen te zingen om wat geld op te
halen. Terug uit de kroeg raken ze de weg kwijt en vinden in het bos twee arme
ouders met een pasgeboren baby die ze al hun geld geven. Want dat moet kinneke
Jezus zijn. De volgende ochtend krijgen ze ruzie over die vrijgevigheid.
Van den Berghe doet niet moeilijk over zijn inspiraties. Plotseling opduikende
fanfares, Christusbeelden in dobberende bootjes, een discotheek die
La Dolce Vita heet: Fellini is overal. De prachtige zwart-witopnamen van het
Vlaamse winterlandschap en de lyrische poëzie van verschoppelingen doen weer
aan andere bekende filmmakers denken, maar eigenlijk doen zulke vergelijkingen
er weinig toe. Zo eigenzinnig provocerend is de film.
Want wat wilde
Van den Berghe? Is het een sardonische draai aan het christelijke
Driekoningenverhaal waarin arme stakkers overal wonderen menen te zien? Bezingt
hij de zalige onwetendheid van de acteurs, zoals Van den Berghe eerder plagend
vertelde in een interview? Of kaatst hij de bal juist naar de kijker, die naar
betekenis zoekt zodra een filmmaker acteurs met het syndroom van Down inschakelt
?
Dat moet ieder voor zich maar uitmaken. Ook al bedoelde Van den
Berghe het misschien niet zo hoogdravend, aan het eind is dit carnaval van
dwalende zielen een prachtige lofzang op de fantasie. Het blijven namelijk
aangeklede acteurs in opzichtige decors die houterig hun tekst opzeggen. En toch
ontstaat daaruit deze wonderlijke provocatie, een film die zich achter je
gedachten nestelt en van tijd tot tijd tevoorschijn springt om te vragen onder
welke ster hij nou geboren is.
Alleen grote talenten leveren zo’n overrompelend debuut af als de jonge Vlaming Gust Van den Berghe met En waar de sterre bleef stille staan. Zijn adaptatie van Felix Timmermans’ gelijknamige mirakelspel uit 1924 is een anarchistische en prettig gestoorde variant op het Driekoningenverhaal, die onvermijdelijk in je hoofd blijft nagalmen omdat er zo lastig vat op te krijgen is. Dat zag ook het Filmfestival van Cannes, dat de film in 2010 meteen selecteerde voor de Quinzaine Des Réalisateurs.