Met zijn antwoord – ‘Zijn ogen?’ – wordt Joseph (
Jules Sitruk) meteen neergezet als de hopeloos naïef-romantische rockabilly
die hij is. Als even later de uitslag van zijn bloedtest bekend is, blijkt hij
niet de biologische zoon van zijn ouders te zijn. Joseph is bijna achttien jaar
eerder in een ziekenhuis in Haifa per ongeluk verwisseld met een Palestijnse
baby. Joseph Silberg is Yacine Al-Bezaaz (
Mehdi Dehbi) en andersom.
Daar had een tractaat over identiteit
in gezeten, maar Le fils de l’autre zet vooral in op de persoonlijk-dramatische
lijn. Mogelijke politieke verwikkelingen worden consequent op meer dan een
armlengte afstand gehouden. Zelfs het feit dat Josephs vader (
Pascal Elbé) kolonel is in het Israelische leger, doet daar niet aan af.
Bovendien zit er nog een flinke Franse ‘twist’ in het Israëlisch/Palestijnse
verhaal van de Franse filmproductie, die door een Franse (tv)-regisseuse/
scenariste werd geleid. De familie Silberg heeft namelijk Franse roots, zodat de
moeder van Joseph kan worden gespeeld door de Franse vedette
Emmanuelle Devos. Nog meer Franstaligheid werd de film binnengesmokkeld door
Yassine thuis te laten komen van een Parijse middelbare school. Zelfs Yassine’s
moeder spreekt zodoende een woordje Frans.
Het zijn wat veel
kunstgrepen, zelfs voor een film die een idealistische wensdroom wil zijn. Le
fils de l’autre is te politiek correct en gekunsteld om in zijn missie te slagen
. Helemaal voor wie andere - pittiger - films van Palestijns/Israëlische bodem
kent die ook aan het conflict raken, zoals
Waltz with Bashir (2008),
Ajami (2009), en
Lebanon (2009).
De psychologie is te kort door de bocht en de
dialogen zijn van dik hout zaagt met planken. ‘Moet ik mijn keppeltje nu
inruilen voor een zelfmoordbom?’ vraagt Joseph zich af. En: ‘Ik ben mijn
grootste vijand, maar ik moet mijzelf niettemin liefhebben.’ De moeders kijken
elkaar begrijpend aan terwijl de vaders in koppig stilzwijgen hun vermeende
zoons weigeren af te vallen.
Dat de verwisselde jongens het nog het
best met elkaar kunnen vinden, mag gezien de vooropgezette goede bedoelingen
geen verrassing heten. ‘Kijk,’ zegt Yassine als ze samen voor de spiegel staan
: ‘Isaac en Ismaël. Twee zonen van Abraham.’ Ach, was het maar zo simpel.
‘Een Arabier komt een restaurant binnen. Waar kijk je het eerst naar?’ Dit is geen grappig bedoeld raadseltje, maar een vraag die een officier uit het Israëlische leger in de openingssequentie van Le fils de l’autre stelt aan een Joodse recruut.