Ga maar na. Batman is een boze burgerwacht met een joekel van een jeugdtrauma , Iron Man een dubieus gemotiveerde playboy. Beiden zijn nergens zonder technologie. Spider-Man is een jonge hond met een gevaarlijke dark side, en de Hulk heeft zichzelf al helemaal niet in de hand.
Dan de Man van Staal: dankzij allerhande aangeboren superkrachten vrijwel onoverwinnelijk, en zelfs incognito zo braaf als een padvinder.
Verstandig dus dat men Christopher Nolan inhuurde om de held eens grondig onder handen te nemen. Met zijn Dark Knight-trilogie bracht de Britse regisseur het hele superheldengenre immers tot wasdom. Nolan zou de Superman-reboot aanvankelijk zelf regisseren, maar bleef uiteindelijk alleen betrokken als producent. Het verhaal dat hij bedacht met David S. Goyer (die ook meeschreef aan de Dark Knight-films) viel in handen van Zack Snyder (300, Watchmen).
De invloed van beide filmmakers zie je terug in Man of Steel. Typisch Nolan is de ernstige toon, de sombere introspectie en de meer volwassen benadering van al te kinderachtig fantastische elementen. En Snyder is dan weer te herkennen in de indrukwekkende stunts en decors.
Het klassieke oorsprongverhaal, zoals in 1978 nogal campy verbeeld door Richard Donner, wordt redelijk trouw gevolgd, zij het nu dus bloedserieus en met de nodige creatieve wendingen. Dat de filmtechniek in 35 jaar niet heeft stilgestaan blijkt meteen in de epische openingsscènes op de planeet Krypton, waar wetenschapper Jor-El ( Russell Crowe) zijn pasgeboren zoon Kal-El in een ruimteschip naar de planeet Aarde stuurt omdat Kryptons laatste uur heeft geslagen.
In dramatisch opzicht is de eerste helft van de film veruit het best. In episodische scènes met een dromerige kwaliteit zien we hoe Kal-El wordt geadopteerd door een vriendelijk boerenechtpaar ( Kevin Costner en Diane Lane) en leert omgaan met zijn geheimzinnige superkrachten. Maar zodra potentieel liefje Lois Lane ( Amy Adams – te muizig voor de kloeke rol) en schurk Zod ( Michael Shannon – effectief maar niet al te geïnspireerd) zich aandienen, verliest het verhaal alle subtiliteit. Dan wordt Superman al gauw weer gewoon die nogal malle all-American kruising tussen Hercules en Jezus. Aantrekkelijk en onoverwinnelijk enerzijds, nederig en messiaans anderzijds. De relatief onbekende Henry Cavill heeft hiervoor het perfecte uiterlijk, maar straalt verder weinig uit.
Die messiaanse lading van het personage – de uitverkoren godenzoon wordt naar de aarde gestuurd om een licht te zijn voor de mensheid – was altijd evident, maar lag er niet eerder zo dik bovenop. 'Hij is duidelijk een Christusfiguur,' zegt regisseur Snyder zelf over zijn held, die in de film veelzeggend 33 jaar is en geregeld een crucifixpose aanneemt.
Maar deze Krypto-Christus is natuurlijk vóór alles Amerikaan en kan dus niet geweldloos blijven toekijken – in al zijn gerechtvaardigde furie bedelft hij uiteindelijk meer onschuldige burgers onder het puin dan de jihadisten van 9/11 . Wat voor de kijker overigens goed nieuws is, want de tweede helft van de film moet het geheel hebben van de visuele krachtpatserij. Die is overdadig maar indrukwekkend: zelden werden schurken zo spectaculair door wolkenkrabbers, viaducten en satellieten heen gesmeten.
Superman mag de aartsvader zijn van de moderne superheld, zelf is hij eigenlijk een nogal saai personage.