Het is zo ongeveer de beste grap uit de milde komedie waarmee de Amerikaanse
steracteur Dustin Hoffman (Rain Man, Kramer vs. Kramer, etc.) op 75-jarige
leeftijd debuteert als regisseur. Die stap is te danken aan cameraman
John de Borman, die hem er op de set van
Last Chance Harvey (2008) van overtuigde dat Hoffman met zijn belangwekkende
bagage de stap naar regisseren moest maken.
Quartet draait niet om
het uiteenvallen van een vioolkwartet door ouderdom, zoals het recente
A Late Quartet, maar om het bijeenbrengen van bejaarde operastemmen voor het
kwartet van Verdi's Rigoletto, voor het jaarlijkse concert van het tehuis.
Centraal staan – naast de op zijn ziel getrapte Reggie en diens primadonna Jean
– de grofgebekte charmeur Wilf (
Billy Connolly) en zijn opgewekte, licht seniele vrouw Cissy (
Pauline Collins). De rest van de bewoners wordt grotendeels gespeeld door '
echte' musici op leeftijd, waarvan de sopraan 'Dame' Gwyneth Jones
waarschijnlijk de bekendste is.
Met al die zeventigplussers op de
set beperkt de 'actie' zich tot het interieur en de directe omgeving – lees: de
tuin – van huize Beechham, een weelderig Brits landgoed waar geen spatje regen
valt. Of heeft de beperkte locatie te maken met het feit dat het hier om de
verfilming van een toneelstuk gaat? Dat het best iets uitbundiger had gekund,
bewees
The Best Exotic Marigold Hotel (2011), over een stel Britse gepensioneerden
in een verlept Indiaas hotel. Die film hield, geholpen door straatbeelden en
opzwepende Indiase muziek, een heel wat overtuigender pleidooi voor levenslust
dan deze opgeklopte tuttigheid van Hoffman.
Quartet drijft op
ouderwetse theekransgezelligheid, maar dan met klassieke muzikanten in elke hoek
van het beeld. De soundtrack is behangen met een keur aan klassieke deuntjes,
waarbij het overigens wel weer mooi is hoe een musicus in beeld soms bijval
krijgt van een instrument of orkest op de geluidsband. Maar het domweg
registreren van wat eerder de repetities lijken voor een amateur-revue dan voor
een gala benefiet concert, geeft de film een hoog homevideo-gehalte. Dat werkt
eerder tenenkrommend dan vertederend. Ook omdat alle clichés uit bejaardenfilms
nog eens langskomen: excentrieke oudjes, 'gewaagde' grapjes over seks en
internet, krasse knarren die stiekem roken of drinken, stramme mannetjes die
zich bezondigen aan hiphop, rap of rock-'n-roll.
Grootste
verrassing is dat de acteurs zich zo routineus van hun rol kwijten. De tragische
liefdesgeschiedenis tussen de personages komt nergens tot leven. Emoties staan
op zichzelf met zwaar aangezette blikken, die ook nog eens worden uitgesproken
alsof ze ondertiteld zijn. Grapjes zijn zo belegen of worden zo vaak herhaald
dat zelfs Billy Connolly – die als een alfahondje elk struikje bewatert (
prostaatprobleempje) – verveelt. Wendingen worden nauwelijks gemotiveerd. Je zou
toch denken dat een groot acteur als Hoffman daar als regisseur beter raad mee
had geweten. Maar ja: niet in elke topvoetballer schuilt een begenadigd trainer.
'Ik wilde waardig seniel worden,' verzucht grijsaard Reggie (Tom Courtenay), die in een tehuis woont voor gepensioneerde musici. 'Kansloos, nu zij hier is,' stelt hij vast, onder verwijzing naar zijn net gearriveerde, lang uit het oog verloren ex-vrouw Jean (Maggie Smith).