Net als in Verhoevens cultklassieker uit 1987 komt de cyborg tot leven nadat
politieagent Alex Murphy (
Joel Kinnaman) – in deze versie undercover – het loodje heeft gelegd. Of zo
goed als. Maar wie verwacht dat dit een remake is, heeft het mis: alleen de
meest basale uitgangspunten voor de film bleven overeind: politieman wordt
cyborg en gaat op zoek naar zijn moordenaars en rechtvaardigheid.
De Braziliaanse regisseur José Padilha – die een Gouden Beer won voor
Tropa de elite, zijn hardvochtige portret van een paramilitaire politie-
eenheid – komt met een nieuwe interpretatie. Die gaat ervan uit dat de
integratie van mens en machine nog maar veertien jaar van ons verwijderd is.
Overdreven? Padilha prikte geen willekeurig jaartal, maar leende een stokpaardje
van toekomstvoorspeller Ray Kurzweil – volgens Microsoft-oprichter Bill Gates '
de beste in het voorspellen van de toekomst van kunstmatige intelligentie'.
Anno 2028 bewaken robots de buitenlandse belangen van Amerika. Zo zien we de '
wandelende tank' ED 209 'Salam Haleikum' declamerend door de straten van Teheran
patrouilleren. Maar omdat een wet de inzet van robots in eigen land verbiedt,
zoekt productiebedrijf Omnicorp naar een manier om dat gat in de markt te
dichten. Het antwoord is RoboCop – een machine met een geweten.
Geen dystopische sf-satire dit keer, maar een filosofische exercitie verkleed
als actiefilm. Met veel aandacht voor morele en existentiële vragen, maar amper
tijd voor contemplatie. Waar ligt de grens tussen mens en machine? Wie of wat
heeft de touwtjes in handen? Heeft een cyborg recht op een menswaardig bestaan?
Bijfiguren als talkshowpresentator Novak (
Samuel L. Jackson), Omnicorp-baas Sellars (
Michael Keaton) en dokter Norton (
Gary Oldman) krijgen heel wat meer tekst dan hun evenknieën uit het
origineel. Ook Murphy's vrouw (
Abbie Cornish) wordt bij de zaak betrokken.
Veel tijd wordt
ingeruimd voor de wedergeboorte en het op de been brengen van RoboCop – een '
wandelende zombie' volgens de dienstdoende robotgeneraal, met een post-
traumatische stress-stoornis. Voor hij de straat op kan, heeft hij aardig wat
trainingssimulaties én een dosis antidepressiva achter zijn kiezen.
Ondanks alle aandacht voor de psychologische lading blijft het met deze RoboCop
echter lastig meeleven. Hij is een generieke alleman, zonder specifieke
kenmerken waarmee we hem kunnen identificeren. Vreugdeloos zijn de verwijzingen
naar het origineel met jaren-tachtigtitels, het oorspronkelijke themadeuntje en
een enkele oneliner. De ironisch bedoelde retromuziekjes op de soundtrack zijn
op het flauwe af: 'Fly Me to the Moon' van Sinatra, Tin Man's lijflied 'If I
Only Had a Heart' uit The Wizard of Oz, en 'Hocus Pocus' van onze eigen jaren-
zeventigband Focus.
Gelukkig herkennen we Padilha’s hand wel af en
toe in het beweeglijke, nauw betrokken camerawerk van zijn cameraman
Lula Carvalho. Een toffe actiescène laat zien wat chaoscinema vermag bij
nacht, met een barokke, stroboscopische mix van zwart-witsilhouetten door
nachtkijkers, oranjegele scans van warmtecensoren, oplichtende machinegeweren en
Robocops rode lampjes.
Jammer dat de theoretisch interessante
vragen zo weinig beklijven bij gebrek aan lijn in deze potpourri van ideeën. Die
kwamen niet alleen uit Padilha’s koker, getuige een quote van Padilha’s collega
en vriend
Fernando Meirelles (Cidade de Deus). Die klapte in een interview uit de
school dat de productie voor Padilha ‘een hel’ was. Het is de vraag in hoeverre
de mens Padilha de touwtjes in handen had, of de machine die Hollywood heet.
Boeven laten hun mobieltjes in de toekomst liever thuis, want de nieuwe RoboCop (Joel Kinnaman) is aangesloten op het internet en weet hen rap te traceren. Ook heeft hij een zwart pak, een bijkleurende ligmotor en een stroompistool met hoog voltage gekregen, waarmee hij aansluiting lijkt te zoeken bij lucratieve superhelden als Iron Man, Transformers en X-Men.