‘Wat zou u doen als u een god was?’ vraagt Don Rumata aan de lijfarts van de koning. ‘Dan had ik geen plasproblemen,’ aldus het praktische antwoord op de filosofische vraag.

Het illustreert het basale verschil tussen de van de eigentijdse aarde afkomstige Don – een observerende wetenschapper die voor een god wordt aangezien – en de kwakzalver op de modderige planeet Arkanar, waar de mensheid in de middeleeuwen is blijven steken. Rumata in zijn witzijden overhemd is een eenling in de hoofdstad, gebouwd op een moeras waar een hardnekkige herfst aanhoudt. Bui na bui na bui. 
 
Wijsneuzen eindigen in de beerput, boekenwurmen aan de galg, opgejaagd door de op macht beluste Don Reba en zijn ‘ grijze jassen’. Rumata – de enige die zich de moeite getroost zich te wassen – smokkelt als een beschermheilige uitvinders en dichters voorbij de stadsmuren, in afwachting van een Renaissance die op zich laat wachten. De rede lijkt geen greep te hebben op de hardnekkige, goddelijke orde van Arkanar. 
 



Hard to be a god is de laatste film en het magnum opus van de in 2013 overleden Russische nonconformist Alexej German sr., naar het gelijknamige scifi-boek van de gebroeders Stroegatski. Die onder andere ook het door Tarkovsky verfilmde Stalker schreven. Het is een uit 1964 stammende, in modder, stront en bloed gedrenkte maatschappijkritiek die weer actueel is. Zowel in het door de autoritaire Poetin gedomineerde Rusland als het naar populisme neigende Westen . 
 
German verfilmde de scifi-satire tot een duivels puike dronkemanstocht door een vuige, surrealistische zwart-wit-wereld. Alsof hij met zwarte magie de schilderijen van Hieronymus Bosch tot leven bracht. Ter vergelijking: bij al dat rottende gerochel verbleekt de post-apocalyptische wereld van Mad Max als een schoongepoetst toilet. 
 
Virtuoos heeft German die door cholera en kakkerlakken bevolkte schaduwtijd verbeeld in spaarzame, getrapte totalen waarin de camera rondzwerft langs burleske taferelen . Vaker verdringt zich van alles in het overlopende kader als de camera zich in het spoor van Rumata tussen het volk door wurmt in overvolle hokken met drogende ingewanden, halvegaren, kettingen, slaven, armen en benen, kwijl en kippen. Gemurmel of vlagen van zinnen monden soms uit in een korte dialoog, muziek is alleen aanwezig als een gek een toeter pakt of Rumata op zijn fluitje blaast. 
 
Groot is opnieuw het contrast als Don Rumata tegen het slot een blues- achtige melodie speelt op een voorwereldlijke klarinet. Of de primitieve Arkanar -mens die klanken op waarde weet te schatten? ‘Ik krijg er pijn van in m’n buik ,’ klaagt een passerend meisje.