Kidnep is geen gijzelingsdrama, maar een roadmovie over een onwaarschijnlijke
vriendschap, verpakt als goedvoelkomedie met een snufje actie en wat avontuur.
Daaronder spelen vragen over de relatie tussen ouders en kinderen.
Martin van Waardenberg speelt de sullige boef Fred met een malle pruik en
een gouden hartje, type getroebleerde jeugd waar hij ook niks aan kon doen. Hij
blijkt een zoontje te hebben dat hij nooit ziet. De bijna tienjarige jongen Bo (
Teun Stokkel) heeft op zijn beurt alles wat zijn hartje begeert, behalve de
aandacht van zijn ouders, die zijn vergroeid met hun carrières en mobiele
telefoons.
Het scenario van Kidnep is van
Karen van Holst Pellekaan, inmiddels hofleverancier van Nederlandse
filmscenario's, met vorig jaar drie bioscoopfilms waaraan ze meeschreef:
Loenatik, te gek!, Oorlogsgeheimen en Kenau. De regie is in handen van Diederik
Ebbinge, die eerder met Matterhorn bewees een bijzonder oog te hebben voor
ontwapenende tragikomische personages.
Een boef ontvoert de zoon van een rijk stel en reist met hem van Zwitserland, waar zijn internationale kostschool staat, naar Nederland voor de losgeldoverdracht. Onderweg leren ze elkaar kennen.
Zoals kidnapfilms
goed zijn voor gekluns door onervaren kapers en onwillige slachtoffers, leveren
roadmovies doorgaans typische coming of age-verhalen, niet zelden van epische
proporties. Kidnep tapt uit beide vaatjes, maar volgt braaf de genreconventies
langs voorspelbare lijnen, met een functionele camera die alles in tv-realisme
schiet.
Daar komt bij dat Fred geen Kikujiro is, uit de
gelijknamige film van Takeshi Kitano, of Butch uit Clint Eastwood's A Perfect
World; hij is te ongevaarlijk, te weinig ongeleid projectiel en daardoor te
weinig spannend. Net als de brave Bo. Zo blijft ook de relatie tussen man en
kind, die de film moet dragen, aan de vlakke kant. De humor is te weinig
slapstick. Van verlies van onschuld is nauwelijks sprake. De reis wil dan ook
maar niet episch worden, al suggereert de generieke muziek soms dat dat wel de
bedoeling was.
Komt bij dat sommige verhaallijnen omslachtig of
overbodig zijn, of wel heel erg handig uitkomen. Want waarom wordt Bo in
Zwitserland ontvoerd en niet gewoon in Nederland? En waarom moet Fred z'n
laatste geld nog verpokeren terwijl zijn tekort eraan al wel duidelijk was? En
hop, een achtervolger duikt 'toevallig' op bij een tankstation. Daarbij lacht
collega-boef Leo zo maniakaal en wordt de gemene stewardess zo karikaturaal
neergezet dat je je soms in een platte Studio 100-productie waant.
De tienjarige Bo mag dan lijden aan het Stockholmsyndroom; dat zal de kijker die
door deze brave, behaagzieke film wordt gegijzeld niet overkomen.