Son of Saul is een draaikolk, waarin we worden meegesleurd naar de bodem van de waanzin. In de film volgen we Saul. Letterlijk. De camera wijkt geen moment van zijn zijde. Saul is gevangene in vernietigingskamp Auschwitz. Als lid van een Sonderkommando moet hij andere gevangenen de gaskamers in drijven en daarna hun lijken naar de ovens brengen.
In een van die lijken denkt Saul zijn eigen zoon te herkennen. Vanaf dat moment probeert hij het lichaam van de jongen te redden van de verbrandingsovens, om hem volgens de joodse religieuze wetten te kunnen begraven. Sauls wanhopige missie zal hem langs alle afdelingen van de vernietigingsfabriek brengen.
Nemes koos voor een bijna vierkant kader, waardoor je als kijker – net als Saul – vrijwel geen overzicht hebt. Je holt met hem mee door de hel, en krijgt van Nemes weinig meer informatie dan wat vluchtige, onscherpe beelden in de achtergrond en flarden geluid. Brokstukken van een werkelijkheid, die ieder op zijn eigen manier moet verwerken.
Dat is zowel de grote kracht als de zwakte van Son of Saul, winnaar van de Grand Prix op het afgelopen filmfestival van Cannes. Want waar de een zijn eigen, onuitwisbare voorstelling zal maken van de hel, biedt het ook de mogelijkheid om je ervoor af te sluiten.
En bij zo veel bijna onvoorstelbare ellende is dat laatste wel erg aantrekkelijk.
Wat er dan overblijft is een gedurfde film, van een belangrijke nieuwe maker, die uiteindelijk toch minder impact heeft dan je had verwacht.
In de 107 minuten die de Hongaarse film Son of Saul duurt wordt maar een keer of negentig van de ene naar de andere scène gesneden. Elk shot duurt gemiddeld dus langer dan een minuut. Dat suggereert een trage, contemplatieve film, maar Son of Saul, het indrukwekkende debuut van de 38-jarige László Nemes, is allesbehalve traag en contemplatief.