Terwijl de misdadigers van toen nog altijd macht hebben, zoekt veertiger Adi de moordenaars op van zijn broer Ramli, om ze aan te spreken op hun wreedheden. Als optometrist en nabestaande probeert hij ze daarbij zowel letterlijk als figuurlijk een bril aan te meten. Terwijl hij hun oogafwijkingen opmeet, stelt hij ze confronterende vragen in de hoop ze te laten inzien wat ze gedaan hebben en hun zicht op het gebeuren scherp te stellen. Zonder effect, want net als in Oppenheimers vorige film zijn de daders zich van geen kwaad bewust.
De zelfbenoemde helden deden in hun eigen ogen wat goed was voor het land. ' Eigenlijk verdienen we een beloning, een vakantie naar Amerika bijvoorbeeld,' grapt een van de leden van een doodseskader. Een scène eerder vertelt een collega glimmend hoe ze Ramli om het leven brachten. En in weer een andere scène vertelt een sadist in geuren en kleuren hoe hij met zijn machete vastgebonden mannen aan stukken sneed; tegen zijn giechelende echtgenote illustreert hij wat hij met de vrouwen deed. De beelden zijn nog even absurd en schokkend als in The Act of Killing. Adi hoort de verhalen in stilte aan en Oppenheimer laat de gruwelijkheden resoneren tijdens lange shots van starende gezichten.
Adi zoekt ook de families van de beulen op en spreekt ze aan op hun morele besef, maar ze zeggen niets te weten van onrecht, hebben nooit iets gezien – de blik in hun ogen verraadt de waarheid. De verhalen die hij van zijn ouders hoort , staan lijnrecht tegenover de lessen die zijn zoontje op school krijgt. De horror van toen leeft voort en heeft zich in elke hoek en kier van het land genesteld – daders zijn aan de macht, slachtoffers leven in stille schande, de waarheid is weggestopt onder een berg geschiedvervalsing en stilzwijgen.
Oppenheimer rijt via Adi de nationale wond open, legt de leugens vast en laat perspectief en (weg)kijken daarbij als een fraaie rode draad door zijn verbijsterende en met vlagen misselijkmakende documentaire lopen.