‘On a morning from a Bogart movie
in a country where they turned back time
you go strolling through the crowd like Peter Lorre contemplating a crime
She comes out of the sun in a silk dress running
Like a water coulour in the rain’
In 1975 schreef de Britse troubadour Al Stewart ‘Year of the Cat’, geïnspireerd op de filmklassieker Casablanca. Weinig nummers uit de jaren zeventig kunnen bogen op zo’n mooie versmelting van evocatieve tekst en melodie. Het liedje vloeit alsof het er altijd al is geweest. Zoals Casablanca die onvermoede en ultieme Hollywood-symbiose is van topdialogen, bevlogen spel en sfeervisuelen in grijsnuances. Met het verschil dat de hoofdpersoon in Al Stewarts lied het meisje krijgt.
De ontstaansgeschiedenis van Casablanca, de archetypisch perfectionistische Hal. B. Wallis-hoogglansproductie voor Warner Bros, is een eigenaardige samenloop van omstandigheden. Te beginnen bij het scenario, gebaseerd op het theaterstuk Everybody comes to Rick’s van leraar Murray Burnett en Manhattan-socialite Joan Alison. Daarmee had het onbekende New Yorkse dramaturgenduo Burnett en Alison lang Broadway-ambities gekoesterd. Ontmoedigd door alle afwijzingen deed het tweetal, à raison van 20.000 dollar, afstand van hun baby en de rechten. Wat aan faam resteert, zijn de vermelding ‘From a play by’ gevolgd door hun namen in de optiteling.
Wie nooit Rick’s Café Américain in Casablanca bezocht, heeft niet geleefd. Een lofzang op de mooiste luchtspiegeling die Hollywood ooit voortbracht.
Zwitser uurwerkje
Het raamwerk van het oorspronkelijke stuk bleef intact. In haar zorgvuldige werk Round up the usual suspects: The making of Casablanca – Bogart, Bergman & World War II (1992) ontwart auteur Aljean Harmetz ook de totstandkoming van het scenario. Toen de filmopnamen in 1942 begonnen, was dat script onvoltooid en zou nog dagelijks worden herschreven. Later was dit voor zuurpruimen mede de aanleiding om Casablanca te (dis)kwalificeren als the best bad picture ever made . Auteur Umberto Eco had het beter begrepen toen hij schreef: ‘Een film als Casablanca kun je niet plannen.’ Italianen zijn wel wat chaos gewend.
Behalve scenaristenbroers Philip G. en Julius J. Epstein dokterden Howard Koch en Warner-employé Casey Robinson aan de adaptatie. Tot op het laatst wisten cast, crew en schrijvers niet hoe het verhaal zou eindigen. Toen Casablanca op 23 januari 1943 in de VS in roulatie ging, bleek de onclassificeerbare film een Zwitsers uurwerkje. De Epsteins, geroemd om hun esprit en pointes, en Koch, vanwege zijn expertise met politiek getint drama, hadden ieder hun steen aan het draaiboek bijgedragen.
Robinson, die geen credit ontving, verdiepte onder meer de romantiek van de Parijs-flashbacks. Dat decennia later auteurs Burnett en Alison zelden met de film worden geassiocieerd is spijtig. Veelzeggende anekdote: Ingrid Bergman was tot in 1974 onkundig geweest van de oorsprong van de rolprent. Filmpublicist Richard J. Anobile wees haar in een interview op het toneelstuk.
Bonte cliëntèle
Voor de enkele oudere niet-ingewijde en de nieuwe generatie aspirant-kijkers: de plot. In Casablanca, kort voor de Japanse overval op Pearl Harbor, baat Rick Blaine (Humphrey Bogart) zijn succesvolle nachtclub Rick’s Café Américain uit. Van de bonte cliëntèle hopen velen vurig op het verlossende vliegtuig naar de overzeese vrijheid. Visa zijn echter kostbaarder dan goud, een mensenleven is al helemaal niets waard.
Cynicus Rick, selfmade man met diep hartzeer en een curriculum van hulp aan politieke underdogs, houdt de oorlog op afstand. Totdat hij van de gluiperige zwendelaar Ugarte (Peter Lorre) twee gestolen transitvolmachten in bewaring krijgt. Kort daarop betreedt de voortvluchtige Tsjechoslowaakse verzetsheld Viktor Laszlo ( Paul Henreid) het etablissement, ravissante echtgenote Ilsa Lund (Ingrid Bergman) aan z’n zijde. De schok is aanzienlijk. Ilsa is Ricks grote liefde die hem, na een korte idylle in Parijs, op de dag van de nazi-intocht in de steek heeft gelaten.
‘Of all the gin joints in all the towns all over the world, she walks into mine…’ Lotsbestemming of toeval? Voor Warners Hongaarse genrehopper en workaholic Mikhaly Kertesz, als Michael Curtiz verantwoordelijk voor een slinger Erroll Flynn/ Olivia de Havilland-kaskrakers, was het van tweeën een. Dus regisseerde de duvelstoejager met het cholerische temperament het verhaal van Rick en Ilsa in een merkwaardig vacuüm van ongewisheid. Dat uitte zich eveneens in het spel van de cast. De personages bewegen zich in feite zonder het vangnet van een vooropgezette lijn door de exotische coulisse. Nissen, schaduwen, silhouetten, gekonkel en geheimzinnigheid waar je ook kijkt. Als een incognito observator glijdt de camera van Arthur Edeson door de fantastische decors van Carl Jules Weyl.
Tijd buiten de tijd
En: hoe fortuinlijk dat émigré Curtiz de Technicolor-optie verwierp. Geïnspireerd door de bioscoopjournaals met berichten over de tragedie aan de andere kant van de oceaan, koos hij voor zwart-wit. Zwart-wit, in 1942 synoniem met realisme en urgentie, heeft nu het patina gekregen van een ‘tijd buiten de tijd’. De perfecte mantel voor dat op elke millimeter rijk gestoffeerde droomscenario. Curtiz’ welhaast gejaagde regie suggereert vervolgens dat, buiten de beeldranden, er zoveel meer gaande is, dat buiten de enclave van iedere scène wereldgeschiedenis wordt geschreven. En precies daar ligt de tijdoverstijgende magie van Casablanca. Een romance zonder kader is immers ‘slechts’ een romance.
Curtiz bevolkte de productie met uit Europa gevluchte Joodse figuranten. Maar al te goed besefte hij hun lot : samen met jeugdvriend en latere filmmogul Alexander Korda was hij, kind uit een Joodse familie, in 1919 het antisemitische Horthy-regime ontvlucht. Life imitating art en vice versa: analogieën met de werkelijkheid te over. Zo reisde Bogart naar het echte Casablanca. Vlak voor Kerstmis 1943 staken hij en toenmalige wederhelft Virginia Mayo – een ongeleid projectiel met alcoholprobleem en razernijaanvallen – de Atlantische Oceaan over om voor de Amerikaanse troepen op te treden.
Geen sinecure, want de echtelieden voerden al jaren overal en altijd hun eigen luidruchtige loopgravenoorlog. ‘When they left,’ herinnert zich Peter Lorre in Bogart: the Man and the Legend (1966; Jonathan Hill en Jonah Ruddy), ‘I forecast they would be thrown out of North Africa for fighting.’ Correcte voorspelling.
Wanneer men langs de honderden anekdotes, interpretaties, misvattingen en mythes kijkt die over Casablanca de ronde doen, blijft iets over dat uniek is in de filmhistorie: een illusie om in te wonen. Nog altijd laten toeschouwers zich graag 98 minuten lang meevoeren naar die ‘tijd buiten de tijd’. Naar dat ideaal, in gevaarlijke tijden als individu boven zichzelf uit te stijgen, het juiste te doen. Naar die mooie, onmogelijke romance. Casablanca, bijna zeventig jaar op de teller en onveranderd betoverend. Here’s looking at you, kid.