In The Mill and the Cross komt De kruisdraging van Pieter Bruegel de Oude tot leven. Schilderkunst als cinema, cinema als bespiegeling: een bravourestuk

Een vroege ochtend in het jaar 1564, dichte nevel versluiert het zicht over de velden rondom de sinjorenstad Antwerpen. In de verte: hoefgetrappel. Eerst bedrieglijk speels, dan zwaarder, naderend, onheilspellend. Uit de mist doemen ze op, de in hellerode inquisitietunieken gehulde militiehuurlingen in soldenij van Filips II, koning van Hispanje. Bloedhonden met hun paapse God en de goddeloze dood in de koude ogen. Op het spoor van de ketter die het heeft gewaagd uit de clandestiniteit van de hagepreek te treden en op het marktplein de leer van de protestant Calvijn te belijden. In de vaalgrijze lucht cirkelen al de raven, om straks de ogen van de stervende uit te pikken.

Van zulke krachtige beelden vloeit The Mill and the Cross van de Poolse cineast en multidisciplinair kunstenaar Lech Majewski over. En met die kracht gist de film lang na de aftiteling in het gemoed van de toeschouwer. Uitgangspunt is het essay The Mill and the Cross van Michael Francis Gibson. Daarin beschouwt de kunsthistoricus het olieverfschilderij De kruisdraging uit 1564 – voltooid twee jaar voor de Beeldenstorm en de komst van Alva de IJzeren Hertog – door Pieter Bruegel de Oude. Gibson kreeg de kans om de 124 centimeter hoge en 170 centimeter brede voorstelling op eikenhoutpaneel, in de permanente collectie van het Kunsthistorisches Museum te Wenen, gedurende enkele maanden telkens weer met een loep te bestuderen. Sommige van de honderden figuren zijn samengesteld uit millimeterkleine penseelstreekjes en laten zich pas bij secuur speurwerk detecteren. Het ooggetuigeverslag van de erudiete Gibson is een ontdekkingsreis terug de schimmige eeuwen in, naar een wijze van kijken, denken en duiden die ons vreemd is geworden.



Eeuwige draaiingen
Bruegel de Oude, geboren circa 1525 en gestorven 1569, was zowel bevoorrecht beschermeling van voorname lieden als man van het volk. In The Mill and the Cross zwerft de visionair, al schetsend en in gezelschap van de Antwerpse koopman, bankier en mecenas Nicolaes Jonghelinck, door het imposante tafereel dat De kruisdraging zal worden. Christus die in een Vlaams landschap de kruisweg naar Golgotha aflegt vormt het, door Bruegel welhaast verborgen, middelpunt van het schilderij geweven als een spinneweb. Rondom speelt zich, in een complex hiërarchisch composiet van scènes, de goddelijke tragikomedie af. Aanschouw de Inquisitie, hellebaardiers, notabelen. Het volk dat een executie bezoekt als betrof het een voorstelling op de jaarmarkt. De dobbelaars bij het kruis, de brodenventer met de pluimen op zijn steek. De horlepiepdansers, de paardenschedel, Simon van Cyrene. De bewening van de Messias met de doornenkroon . En linksboven, vanaf een rotspiek over al die deerniswekkende zotheid uitziend : de molenaar en zijn molen, symbool voor de eeuwige draaiingen van het hogere.
 
Pieter Bruegel de Oude heeft in de film de gelaatstrekken van Rutger Hauer. Het is diens meest doorleefde rol sinds de gedoemde clochard in Ermanno Olmi’s prachtige Joseph Roth-adaptatie La leggenda del Santo Bevitore uit 1988. Jonghelinck vertoont, hier, gelijkenis met Michael York. Maria, in droeve contemplatie, met Charlotte Rampling. Drie spelers met een fysiek van statuur, maar Majewski laat juist hun door de jaren gegroefde stemmen spreken. Sonoor en theatraal transporteren de drie stemmen de anderhalve handvol fijngeciseleerde monologen over de waanzin, domheid en misantropie van de mens.



Over leven en dood. Nog nooit, echter, stopte een van afschuw doortrokken bespiegeling van het individu een bloedvergieten. Slechts de afgrond van het laatste lijden, het doodsmoment, kan en moet soms worden vastgehouden. Daar betreedt de kunstenaar het toneel. Alleen hij heeft het vermogen om de tijd stil te zetten. En dat gebeurt hier, De kruisdraging spiegelend, in een groots, sereen cinemamoment.

In tempo lento
Paradox is , dat ondanks én dankzij gebruik van de laatste computertechnieken The Mill and the Cross iets ten diepste archaïsch heeft. Digitale middelen fungeren als pigmentmenger en palet voor een film die juist het louter picturale overstijgt en verder reikt. Die de kijker onderdompelt in een oude wereld, een andere realiteit. De visie erachter – hier overlappen Bruegel, Gibson en Majewski elkaar – is het doel. Lang was de muis-en-toetsenborddivisie zoet met het zorgvuldig verwijderen van de honderden figuren op Bruegels schilderij. Het landschap dat resteerde vormt de achtergrond voor de meeste scènes, verschijnt in doorkijkjes, in uitsnedes achter vensters et cetera. Deze digitechnieken konden nog niet worden toegepast in films als Étoile (1988) van Peter del Monte of Carlos Saura’s Goya en Burdeos (1999). In zijn spookachtige balletfantasie herschept Del Monte, slechts met behulp van een oude theaterbühne en suggestieve belichting, de pastel l’Étoile ou danseuse sur scène van Edgar Degas. In de fantastische kroniek van Francisco de Goya’s stervensuren herbeleeft de Spaanse schilder in ballingschap het verleden in koortsdromen, doolt door zijn doeken, tekeningen, etsen.

Zo barok en hallucinant als Saura uitpakt, zo ingetogen blijft Majewski. Zijn evocatie van Bruegels tijd en universum is bovenal wars van al het opzichtige. Daagt uit tot aandachtiger kijken. Durft non-lineair, filosofisch, ook hermetisch te zijn. Deze film verkent, in tempo lento, in tot de essentie teruggebrachte tekst, in geraffineerde optische illusie, op meerdere niveaus de ruimtelijkheid van het medium. En blijft daarbij grotendeels dialoog - en muziekvrij. Stiltes worden niet doorsneden, maar geaccentueerd. Door de roep van vogels in het bos, het knarsen van de molensteen. Door het ritselend wegwaaien van Bruegels perkamentschetsen over het veld terwijl, op de voorgrond en in een welhaast omgekeerd chiaroscuro, Judas van de dertig zilverlingen zich verhangt.

Troebelheid en raadsels
Stilte, soberheid, ruimte. Schaars als ze zijn in de contemporaine cinema, geven zij ons hier de gelegenheid om het vluchtige los te laten en de blik, de gedachten te laten dwalen. Om te schouwen. Vrij van filmhistorische bagage zijn we daarin niet. We herinneren ons themaverwante querulantenfilms met de Middeleeuwen als decor. Andrei Roebljev (Tarkovski), Det sjunde inseglet/Het zevende zegel (Bergman), Marketa Lazarová (František Vlácil), l’Oeuvre au noir (André Delvaux). De Russische iconenschilder, de weeromgekeerde kruisvaarder, de jonge roofriddersmaîtresse, de alchemist op de vlucht voor zijn inquisiteurs. Stervelingen geconfronteerd met het enigma van het zijn, in een daadwerkelijk ándere cinema die ruimte (terug)geeft aan de metafysica, mystiek, natuur. Aan de troebelheid en de raadsels.

Want de hedendaagse mens mag zichzelf bestempelen als spil en bestierder der dingen, uiteindelijk is hij, om Horatius te parafraseren, niet meer dan stof en schaduw. Onwetend. En daarin openbaart zich de – voor sommigen wellicht ietwat cerebrale – handreiking van The Mill and the Cross: de film geeft geen antwoorden, maar stelt bij monde van Bruegel, Maria en Jonghelinck vragen.

Onbeantwoordbare vragen. Die blik in het niets maakt de fraai verbeelde zwerftocht door het spinneweb dat De kruisdraging heet tot een tijdloze overdenking.