Presentator Jan Leyers (bekend van de programma's Zomergasten en Arm en rijk ) praatte zondag in het Utrechtse Louis Hartlooper Complex met regisseur Jan Verheyen (regisseur van Het Vonnis), Hilde De Laere (producent van Loft), Gijs van de Westelaken (producent van Matterhorn), Luk Wyns (acteur in Crimi Clowns) en Dirk de Lille (directeur Paradiso Films).
Onderwerp van gesprek: vanwaar de kloof tussen de Nederlandse en Vlaamse cinema? Beide hebben toch een logische gemene deler: de taal. Maar nee, volgens dit panel is dat een illusie. De industrieën van de twee landen staan compleet op zichzelf. En dat moet ook zo blijven.
Jan Leyers: ‘Ik herinner me een tijd
waarin taal geen probleem was.’
Dirk de Lille
: ‘Dat kwam omdat we geen andere opties hadden. We keken liever naar de
Nederlandse tv. Dat zagen we als avontuurlijker. We keken naar de VPRO, naar Van
Kooten en De Bie. Daar waren we heel jaloers op.’
Jan
Verheyen: ‘Waarom Vlaamse films het niet goed doen in Nederland is
moeilijker te verklaren, maar andersom is zeer eenvoudig. Vóór februari 1989
hadden toen alleen de BRT, dat was een soort Oostbloktelevisie. Wij keken
massaal naar de Nederlandse televisie, en Nederlandse acteurs waren dus ook
bekend bij ons. In februari werd het omgemaaid. Van de ene op de andere dag viel
dat marktaandeel terug van 53% naar 3%. Toen kregen we onze eigen zender,
namelijk VTM. Een jaar later kon je Nederlandse films niet aan de straatstenen
kwijt.’
Luk Wyns: ‘We hadden altijd een
minderwaardigheidscomplex. We konden geen films maken zoals Nederland dat kon.
Ondertussen hebben we onze eigen cultuur, onze eigen films en onze eigen sterren
gekweekt. Als je naar Wallonië kijkt: daar halen ze nog steeds alles uit
Frankrijk.’
Gijs van de Westelaken: ‘Dat de taal
een verbond zou zijn, is onzin. Een Vlaamse film zit voor het Nederlandse
publiek op hetzelfde niveau als een Italiaanse of Hongaarse film. Misschien
heeft een Vlaamse film zelfs een handicap, omdat hij niet zo exotisch is als een
Hongaarse film.’
Wyns: ‘Hetzelfde geldt voor Portugese films in
Spanje. Dat speelt overal. Het probleem zit niet in Nederland of Vlaanderen. De
Europese film is een utopie.’
Hilde de Laere: ‘Ik
denk dat de meeste mensen niet naar een film gaan kijken omdat die goed gemaakt
is, maar eerder omdat die aansluit bij hun referentiekader. Dat is overal ter
wereld zo. Kennen ze de acteurs? Is er veel promotie voor gemaakt? Spreekt het
concept aan? Nederlanders zijn gewoon te onbekend met Vlaamse films.'
Wyns: ‘De industrieën verschillen op alle vlakken van elkaar. Zelfs de manier
waarop alles gepland wordt en de catering is anders. Het grootste verschil zit
in de alcohol in de kantine. Ik denk dat daar een deel van de oplossing ligt: we
moeten gewoon meer Belgisch bier exporteren.’
Leyers: ‘Zijn
Hollandse films Amerikaanser, qua stijl?’
Wyns: ‘Ik weet niet
of ik het Amerikaanser zou noemen. Het hele begrip film wordt anders
geïnterpreteerd. Nederlanders hebben een andere manier van verhalen vertellen.’
De Lille: ‘Vlamingen maken films vanuit de buik, Nederlanders doen het vanuit
de hersenen.’
Van de Westelaken: ‘In Nederland is de manier van schrijven
anders, er wordt anders geacteerd. Daarom is het verschil tussen de Nederlandse
en Vlaamse Loft bijvoorbeeld adembenemend groot. In de Vlaamse variant zijn de
acteurs een tikje ouder. Er staat daarom meer op het spel. Dat de acteurs in de
Nederlandse variant jonger zijn, is een commerciële beslissing. De Vlaamse
versie is meer cinema.’
Wyns: ‘Nederlandse films zijn vaak
oppervlakkiger. Dat blijkt al in de dialogen. Een goede dialoog heeft niet
alleen een verhaaltechnische functie, maar onthult ook iets over het personage.
Het is gelaagd. In de Nederlandse film is het vaak alleen lekker stoer doen.’
De Lille: ‘In Vlaamse films blijft meer onuitgesproken.’
Wyns: ‘
Nederlanders zijn nou eenmaal directer in de communicatie. Ik was op een
Nederlands plein toen een kunstwerk onthuld werd van een bekende beeldhouwer.
Een buurvrouw kwam naast me staan. Ze zei: “Heeft u dat gemaakt? Spuuglelijk.”
Dat durven ze bij ons in Vlaanderen niet.’
Van de Westelaken: ‘Ik
werk nu aan een Vlaams-Nederlandse serie, maar de verschillen in de cultuur zijn
onderdeel van het verhaal. Je moet niet geforceerd proberen iets Vlaams-
Nederlands te maken, om maar het publiek in beide landen aan te kunnen spreken.’
Verheyen: ‘Ik heb nooit begrepen wat er mis is met een remake. Waarom zou de
eerste verfilming van een scenario het ‘definitieve’ moeten zijn? In het theater
gebruiken ze stukken ook steeds opnieuw; ze putten eindeloos uit Shakespeare,
dan zeggen mensen toch ook niet: 'O nee, niet weer Hamlet!’
Wyns: ‘Als je je probeert aan te passen loop je het risico dat je de eigenheid gaat verliezen . Juist de typische films krijgen internationaal aandacht. Kijk naar Duitsland: Der Untergang en Das Leben der Anderen. Met authentieke films heb je veel meer kans op internationaal succes.’
De Laere: ‘Je moet gewoon een verhaal kiezen dat je graag wilt vertellen, en dat dan zo goed mogelijk doen. Het is misschien naïef, maar ik geloof dat een echt goede film vanzelf een publiek vindt.'