In een iconische scène binnen het genre van de fantasievolle insectenfilm,
afkomstig uit de jaren vijftig-klassieker
Them!, stormt een reusachtige mier in de woestijn van New Mexico op een
groep reddeloze agenten af. Tot een bebrilde wetenschapper hen adviseert hun
wapens op de voelsprieten te richten – ‘He’s helpless without them!’ – en het
door nucleaire straling gemuteerde monster al snel ter aarde stort.
Wetenschappelijk verantwoord is die scène natuurlijk niet helemaal. Zo zou het
beest door de enorme schaalvergroting niet meer op zijn poten kunnen staan. En
ook het doorzeven van de voelsprieten met in vergelijking minuscule kogeltjes
zal vast niet het gewenste effect hebben. Maar uiteindelijk zijn de mieren in
Them! realistischer dan je, afgaande op de knullig ogende special effects, zou
denken. Niet voor niets is Them! een van de favoriete insectenfilms van Marcel
Dicke, Spinozaprijswinnaar en hoogleraar Entomologie (studie van insecten) aan
de Wageningen Universiteit. Onlangs wijdde hij zijn Paradisolezing – waarin
vooraanstaande Nederlandse wetenschappers de zin en onzin van wetenschappelijke
thema’s in speelfilms belichten – aan de discutabele reputatie van insecten in
Hollywood. En ook in zijn boek Blij met een dooie mug uit 2011 schreef hij over
insecten die door filmmakers niet op waarde worden geschat, omdat een paar
lastpakken het verpesten voor de 99,5 procent van de insecten waaraan we wel
plezier kunnen beleven.
In zijn werkkamer in Wageningen, omringd
door afbeeldingen en plastic reproducties van zijn studieobjecten, vertelt de ‘
ambassadeur van insecten’, zoals zijn bijnaam luidt, over zijn buitengewone
passie. Dicke: ‘Elke film waar insecten in voorkomen wil ik zien. Ook
horrorfilms met insecten. Al lijken die nogal op elkaar. Het begint altijd heel
lieflijk, en in het eindshot ligt alles in puin. Wat je ondertussen van de
beesten zelf te zien krijgt is jammer genoeg heel beperkt.’
Angst
Ook Imagine
, het festival voor de fantastische film dat van 9 tot en met 18 april
plaatsvindt in Amsterdam, richt dit jaar zijn blik op de kruisbestuiving tussen
de cinema en de wetenschap. Onder de noemer Fantastic Science organiseert het
festival in filmmuseum EYE onder meer een symposium over de rol van computers in
sciencefiction, een lezing van de ‘science advisor’ van astronautenfilm
Gravity, en een compilatie van de meest geschifte wetenschappers uit de
filmhistorie.
Voor alles wat kruipt en krioelt op zes of acht poten
is echter weinig plaats dit jaar op Imagine. De insecten en andere
geleedpotigen lijken de laatste tijd dan ook te hebben afgedaan bij de makers
van horrorfilms. Het zijn haaien in tornado’s (in de culthit
Sharknado), piranha’s die het voorzien hebben op schaarsgeklede dames (
Piranha 3D), en zelfs moordzuchtige bevers (
Zombeavers, te zien tijdens de Night of Terror op Imagine) die tegenwoordig
de dienst uit maken. Dicke is er echter van overtuigd dat dit slechts tijdelijk
is, ‘omdat insecten een scala aan mogelijkheden bieden. De angst voor spinnen,
bijen en kakkerlakken is nu eenmaal van alle tijden.’ En inderdaad lijken
dergelijke genrefilms in golven op ons af te komen. Vaak gecombineerd met
omstreden maatschappelijke ontwikkelingen.
In de jaren vijftig
zorgden atoomproeven ervoor dat het op aarde ineens wemelde van reusachtige
mieren en spinnen, en waren films als het eerder genoemde Them! en bijvoorbeeld
Earth vs. the Spider razend populair.
Twintig jaar later was het dumpen
van chemisch afval de oorzaak van een hele rits ecohorrors over moordzuchtige
mieren (
Empire of the Ants), spinnen en zelfs kikkers (
Frogs). En in de jaren negentig zorgde angstzaaierij rond de beruchte
geafrikaniseerde honingbij voor een stortvloed aan – overigens stuk voor stuk
belabberde – films met titels als The Swarm en
Deadly Invasion: The Killer Bee Nightmare. Horrorfilms, hoe fout en
lachwekkend ze vaak ook mogen zijn, spelen nu eenmaal graag in op zowel
universele als tijdgebonden angsten.
Zo draaide eerder dit jaar op
het International Film Festival Rotterdam het Oostenrijkse
Blutgletscher, waarin smeltend ijs in de Alpen bloeddorstige en gemuteerde
vogels, poolvossen én insecten tot leven wekt. En ook de rondvliegende haaien
uit Sharknado waren het gevolg van de opwarming van de aarde. De walging of
angst die het zien van insecten in de meeste horrorfilms moeten oproepen heeft
Dicke niet, hij kijkt vooral met de blik van de wetenschapper. En dat stemt niet
altijd vrolijk. Omdat er vrij weinig van de veelal enorme insecten klopt. ‘Er
zijn zelfs mensen die door die films denken dat insecten ook echt heel groot
kunnen worden. Maar een insect wordt nooit groter dan ongeveer mijn hand, dan
heb je het echt wel gehad. Hun skelet zit aan de buitenkant, dus hoe groter ze
zijn, hoe moeilijker ze zich kunnen voortbewegen.’
Eenzijdig
Meer bewondering heeft hij voor films waarin insecten als buitenaardse wezens
fungeren, zoals Paul Verhoevens
Starship Troopers (1997). ‘Het zijn een soort wantsen die daar vliegen. En
ze zien er best realistisch uit. Behalve dat ze te groot zijn.’ Feitelijke
onjuistheden hoeven voor Dicke echter een goede film niet in de weg te staan.
Hij ergert zich vooral aan de steevast negatieve rol die insecten spelen. ‘De
filmindustrie voedt een diepgeworteld menselijke angst, terwijl het juist zulk
nuttige en onmisbare dieren zijn. Er is zo veel moois aan insecten te beleven.
Mensen mogen schimpen op alles wat ze willen hoor, maar het is wel jammer dat
het beeld nu zo eenzijdig is. Insecten krijgen een label opgedrukt met “Daar
moeten we vanaf.”’ En natuurlijk kunnen we ook best met wat minder insecten, ik
denk aan de malariamug, maar laten we ook eens kijken naar de schoonheid van
insecten. Er wordt heel veel geld uitgegeven om in het heelal te gaan zoeken
naar buitenaards leven, en dat vind ik geweldig, maar tegelijkertijd weten we
van het insectenleven nog heel weinig. We kennen nog niet eens alle
insectensoorten die op aarde leven.’
In andere kunstvormen komen
insecten er een stuk genadiger van af, volgens Dicke. ‘In de moderne beeldende
kunst bijvoorbeeld. Daar gebruiken ze in feite hetzelfde bronmateriaal, maar ze
doen er heel andere dingen mee. Insecten worden dan gebruikt als iets moois.
Iemand als Jan Fabre, een Belgische kunstenaar, gebruikt in zijn werk intacte
insecten, vooral omdat hij de kleur zo mooi vindt. Hij gebruikt de schilden van
kevers, die afhankelijk van de invalshoek blauw of groen kleuren. In een paleis
in Brussel mocht hij een kamer decoreren, waar hij het hele plafond en zelfs een
kroonluchter bedekte met die schilden.’
Samen met zijn collega’s
strijdt Dicke voor een positievere beeldvorming. Zoals hij die ziet in de
animatiefilms
Antz (1998) en
A Bug’s Life (1998), de poëtische documentaire
Microcosmos (1996) en het vrij onbekende
Angels & Insects (1995), een Brits kostuumdrama over een berooide
natuurhistoricus die zijn intrek neemt bij een rijke, incestueuze familie.
En mocht de cinema insecten inderdaad een betere naam kunnen bezorgen, dan kan
dat weer in dienst staan van Dicke’s grootste stokpaardje: het aan de man
brengen van insecten als gezond en verantwoord voedsel. Want, zo vertelt hij
waar hij maar kan, het eten van insecten is de ideale oplossing voor de
eiwitcrisis, die veroorzaakt wordt door de toenemende vleesconsumptie en het
gebrek aan landbouwgrond. ‘We moeten blijven vertellen hoe mooi, waardevol én
lekker insecten zijn. Al zullen we zeker wat dat laatste betreft nog een flinke
stap moeten zetten.’
In Hollywood genieten insecten een discutabele reputatie. Waarom krijgen ze in films steevast een kwalijke rol toebedeeld? Het festival voor de fantastische film Imagine kan het dit jaar zonder stellen, getuige Oculus, De poel en The Quiet Ones.
Bovennatuurlijk
Tijdens Imagine, het jaarlijkse filmfestijn voor liefhebbers van de betere (of
slechtere) horror, sciencefiction, actie en anime, gaan drie griezelverhalen in
première die je klassiek mag noemen maar het toch iets subtieler aanpakken dan
het gros van de genregenoten. De Amerikaanse ‘mindfuck’ Oculus, het Nederlandse
De poel en de Britse spookhuis- en duivelsuitdruivingpastiche
The Quiet Ones zijn de voornaamste horrorfilms die in Amsterdam in première
gaan. Alle drie krijgen ze nog tijdens of vlak na het festival een reguliere
bioscooprelease. Het zijn dan ook goede tijden voor de bovennatuurlijke
horrorfilm, met dank aan het eerdere succes van onder meer
Paranormal Activity (en zijn vervolgen) en
The Conjuring. Respectievelijk een manipulatieve spiegel, een idyllisch
meertje en een bezeten meisje met grote ogen vormen in de drie Imagine-films de
verpersoonlijking van het kwaad.
Maar wat ze volgens Chris Oosterom
, artistiek directeur van het festival, vooral met elkaar gemeen hebben, is de
grote aandacht die aan karakterontwikkeling wordt besteed. En laat dat nou net
niet de sterkste kant van het horrorgenre zijn. Oosterom: ‘In De poel zit de
horror al in de personages. Het ongemak, de frustraties, dat is al aanwezig, en
wordt alleen maar versterkt door de plek waar ze zijn. En wat ik het mooie aan
Oculus vind is dat de angst van de twee hoofdpersonen, ook al zit het in de
spiegel, vooral de angst is voor hun eigen verleden. In het tweede deel van de
film wordt dat heel mooi uitgebeeld, als heden en verleden door elkaar beginnen
te lopen.’
Mike Flanagan, regisseur van Oculus, koos er dan ook
bewust voor het aantal gruwelijke scènes op een laag pitje te houden, zo laat
hij via e-mail weten. ‘Veel films vallen al snel terug op schrikmomenten en
ranzigheid om het publiek angst aan te jagen, maar voor mij werkt dat niet. Het
is veel effectiever als een film in je hoofd weet te kruipen en een blijvende
spanning creëert. Ik vind iets pas echt eng als ik begin te vrezen voor
personages waar ik echt om geef.’ Ook ‘Mr. Horror’
Jan Doense, die voor Imagine de Night of Terror samenstelde en met zijn
productiemaatschappij House of Netherhorror medeverantwoordelijk is voor De poel
, is een liefhebber van de intelligentere horrorfilm. ‘Zo’n achtbaanritje waar
niet gekeken wordt op een litertje kunstbloed meer of minder vind ik ook wel
leuk, maar ik houd toch meer van de films die je in het hoofd raken, en niet in
de maagstreek. En die zijn er niet zo heel veel, omdat horrorfilms toch gemaakt
worden voor het tienerpubliek.’
In het geval van De poel,
geregisseerd door Chris Mitchell, denken de makers met hun meer gelaagde en
subtiele aanpak in ieder geval ook een ander publiek dan de vaste club
horroraficionado’s te kunnen aanspreken. Niet voor niets omschrijft
hoofdrolspeler Gijs Scholten van Aschat, die samen met Mitchell het scenario
schreef, De poel vooral als een familiedrama naar Grieks model. En dus wordt er
geprobeerd de film, waarin twee gezinnen het verkeerde bosmeertje uitkiezen voor
hun kampeervakantie, niet alleen maar in grote bioscoopketens, maar ook in
meerdere kleine filmhuizen te vertonen. Of dat ook gaat lukken is op het moment
van schrijven nog niet bekend, maar het zou een grote overwinning voor de horror
in Nederland zijn. Want, zegt Doense lachend: ‘De Nederlandse horror, dat is
gewoon een probleem.’
Een verklaring ligt volgens Doense vooral in
het stigma dat bij het jeugdige publiek over de Nederhorror heerst. ‘Als zij in
de bioscoop een Nederlandse horrorfilm zien en het is niet van Dick Maas, dan
denken ze dat dat toch nog nooit wat kan zijn. Maar misschien dat het
vooroordeel ooit wel geslecht wordt als we maar lekker veel horrorfilms blijven
maken. En als er een keer een Alles is liefde-achtige horrorhit uitkomt, dan zou
het ineens helemaal kunnen omslaan.’
Imagine, EYE Amsterdam, t/m
18 april