In mozaïekfilm The Paradise Suite, de Nederlandse inzending voor de Oscars, worden heftige onderwerpen aangesneden. Regisseur Joost van Ginkel: ‘Ik wil in principe niets uit de weg gaan.'

Gemakzucht kan filmmaker Joost van Ginkel (1971) niet worden verweten. Hij schaafde eerst zo’n vijftien jaar aan zijn eigen scenario’s voor hij het aandurfde er een te verfilmen (korte film Zand, 2008), maakte met 170 Hz (2011, publieksprijs NFF) een speelfilm in gebarentaal, en nu is er The Paradise Suite , een ambitieus drama waarin vijf verhalen worden vervlochten – over buitenlanders in Amsterdam die te maken krijgen met mensenhandel, misbruik, illegaliteit en oorlogsmisdaden. Zware kost dus.

In het Utrechtse Louis Hartlooper Complex vertelt Van Ginkel dat de kiem voor The Paradise Suite al zo’n twintig jaar geleden werd gelegd: ‘Toen ik 22 was, werkte ik als cameraman bij de lokale omroep van Den Bosch. Daar werd ik op zeker moment gekoppeld aan een gevluchte regisseur uit Bosnië, die een documentaire wilde maken over het asielzoekerscentrum waar hij verbleef. Ik was toen nog zo bleu als wat, dacht bijna nergens over na. Maar de getuigenissen van de vluchtelingen die ik voor die documentaire filmde, kwamen enorm binnen. Ze lieten me niet meer los. Mede door die ervaring besloot ik filmmaker te worden. In de loop der tijd ging ik steeds meer van zulke waargebeurde verhalen verzamelen. Hoe verschillend ze ook waren, intuïtief ontdekte ik er een soort overlap in. Ze gingen allemaal over menselijke kwetsbaarheid en overlevingskracht. Uiteindelijk vormden ze samen de basis voor The Paradise Suite.’

Inhoudelijk lopen de verhalen in de film flink uiteen. Het viel vast niet mee om daar een eenheid van te maken.
‘Het was ooit de bedoeling dat The Paradise Suite mijn speelfilmdebuut zou worden, maar ik besefte toen al snel dat het project voor een onervaren regisseur te ingewikkeld zou worden. Ik kreeg aanvankelijk ook kritiek op het scenario; de verschillende verhalen [onder meer over een Afrikaanse vluchteling en een Bulgaars meisje dat op de Wallen terechtkomt, RdG] zouden niet origineel genoeg zijn. Maar dat is maar net hoe je het bekijkt natuurlijk – het zijn inderdaad archetypische verhalen, maar samen vormen ze wel een uniek geheel, denk ik, door de overkoepelende thema’s en de manieren waarop de personages elkaar kruisen.’

Was u nooit bang dat de heftigheid van sommige verhalen de aandacht zou afleiden van zulke subtielere elementen?
‘Volgens mij kun je de film op verschillende niveaus bekijken. Sommige kijkers zullen misschien alleen worden wakker geschud door het leed dat de personages overkomt. Dat is prima natuurlijk , maar ik hoop dat een deel van het publiek verder kijkt en er meer in zal ontdekken.’

De eerste geweldscène rond het Bulgaarse meisje hakt er wel in. Vooral omdat de film daarvóór heel rustig is opgebouwd. Waarom koos u voor die brute aanpak?
‘Als iets in werkelijkheid schokkend is, wil ik dat ook als schokkend presenteren. Ik wil in principe niets uit de weg gaan. Ook de andere kant niet; in een andere scène zie je bijvoorbeeld hoe een jongetje heel vredig met z’n moeder ligt te kletsen. Dat is bijna overdreven romantisch verbeeld, maar zo voelt het op dat moment ook voor die jongen. Ik vind het slap om zulke dingen af te zwakken. Zeker in die heftige scènes: als je zo’n onderwerp aansnijdt, moet je dat wel recht doen. Want de werkelijkheid is natuurlijk nog veel erger – dit blijft film, er wordt veel meer gesuggereerd dan je daadwerkelijk ziet.’

Hoe is het om zo’n scène te filmen?
‘Niet leuk natuurlijk. De meisjes in die scène hebben we al anderhalf jaar van tevoren gecast en precies uitgelegd wat van ze werd gevraagd. Ze hadden alle tijd om erover na te denken. Maar ze waren erg professioneel en wisten waar ze aan meededen. Eenmaal op de set gaat zo’n scène heel technisch, ieder shot wordt tot in detail doorgenomen. Je moet bij zoiets niet gaan improviseren, je wilt het er in één keer op hebben. En verder moet je op de set ook voldoende ruimte creëren voor lucht en plezier.’
 

Er speelt zich veel af in schimmige Amsterdamse milieus. Hebt u daar research naar gedaan?
‘Niet overdreven veel. Ik heb lang getelefoneerd met de voorzitster van De Rode Draad, de belangenvereniging voor prosituees. Die legde ik verschillende aannames voor en die bleken allemaal te kloppen – meestal was het nog veel erger . En zo heb ik nog wel meer onderzocht. Maar uiteindelijk maak je geen documentaire, het zijn vooral de personages die moeten kloppen.’
 
De ramen op de Wallen worden vaak beschouwd als redelijk onschuldig erfgoed…
‘Ja, zo heb ik dat zelf ook lang bekeken. Daar ben ik wel van teruggekomen.’

Het is niet de enige mythe die in de film wordt ontkracht. In hoeverre beschouwt u The Paradise Suite als een politieke film?
‘Het is geen directe aanklacht tegen wat er in Amsterdam gebeurt of zo. Want dit soort dingen gebeuren overal in de wereld – op de Wallen hooguit iets openlijker dan elders. Ik koester ook niet de illusie dat daar ooit enige verbetering in zal komen. Volgens mij zitten mensen nu niet anders in elkaar dan vijfhonderd jaar geleden of over vijfhonderd jaar.’

Toch schemert er ook hoop door in de verhalen. Is de film nu uiteindelijk optimistisch of pessimistisch?
‘ Iets ertussenin, denk ik. Realistisch. Dit is wie we zijn; nooit helemaal goed of helemaal slecht, iedereen heeft een verhaal. Een paar keer in de film kijken personages elkaar een poos aan, met grote gevolgen. Ik zou het mooi vinden als mensen dat uit de film meenemen: dat ze eens wat beter naar elkaar proberen te kijken, en minder snel zijn met hun oordeel over elkaar.’

Meer over The Paradise Suite