De superheldenfilm valt niet te stuiten. Deze week verschijnt Avengers: Age of Ultron – en er zijn zeker nog dertig nieuwe producties aangekondigd. Voor wie het overzicht kwijt is: een stoomcursus superheldencinema.

In de twintigste eeuw verschenen eigenlijk maar twee superheldenfilms die je moest hebben gezien: Richard Donners Superman (1978) en Tim Burtons Batman (1989). En dat terwijl strips over bovennatuurlijk getalenteerde spierbundels de Amerikaanse popcultuur al domineren sinds de Tweede Wereldoorlog . Hollywood probeerde aanvankelijk wel een graantje mee te pikken: al in de jaren dertig en veertig verschenen filmpjes van Superman, Batman en andere helden in de bioscoop als zogenaamde serials, voorfilmpjes waarvan wekelijks een nieuwe aflevering verscheen. En in de jaren vijftig en zestig volgden diverse televisieproducties, met als bekendste de campy Batman-serie met hoofdrolspeler Adam West, waarin kreten als ‘Wham!’ en ‘Pow!’ in beeld verschenen als er klappen werden uitgedeeld. Maar kwalitatief stelde het allemaal weinig voor. De filmpjes waren gericht op kinderen en vaak gemaakt met een welbewuste knipoog.

Serieuze interesse voor het genre kwam er pas na Star Wars (1977). Maker George Lucas zei zijn ruimtesprookje deels te hebben gebaseerd op die klassieke bioscoopserials, en dus besloten de studio’s – hongerig naar een soortgelijke hit – de superhelden nog eens een kans te geven. Met als gevolg de genoemde Superman-film, maar ook een hele reeks flops (Captain America, Supergirl, Howard the Duck). Het uitbundige stripidioom bleef nu eenmaal lastig te vertalen naar het realisme van de speelfilm.

Enter regisseur Tim Burton. Geïnspireerd door de grimmige strips van Alan Moore en Frank Miller besloot hij een relatief menselijke Batman op te voeren; geen messias of kindervriend, maar een getroebleerde antiheld. En dat sloeg aan , merkte Hollywood verlekkerd. Bovendien begon er juist een digitale revolutie, waardoor vecht-, vlieg- en verkleedpartijen steeds overtuigender konden worden verbeeld. Het kostte nog een paar jaar om de formule te perfectioneren, maar met Bryan Singers X-Men (2000), Sam Raimi’s Spider-Man (2002) en Christopher Nolans Batman Begins (2005) kwam het superheldenfilmgenre eindelijk serieus van de grond.

Fanboys
Een decennium later kun je je afvragen hoe blij we daar uiteindelijk mee moeten zijn. Want inmiddels lijkt Hollywood hard op weg z’n traditionele actie-aanbod compleet te vervangen door comic-films. Blijft het dit jaar nog bij drie producties (deze week Avengers: Age of Ultron, later Ant-Man en Fantastic Four), volgend jaar zijn het er al negen. In de pijplijn tot 2020? Niet minder dan 32 titels, and counting.

Daarbij wordt het steeds moeilijker om inhoudelijk bij te blijven. Want een superheldenfilm staat zelden nog op zichzelf. Neem Age of Ultron; dat is een vervolg op The Avengers uit 2012, maar ook op de afzonderlijke filmreeksen over Iron Man, Thor, de Hulk en Captain America. Wie alle details wil blijven snappen, zal al gauw een film of tien moeten bekijken. Voor de fanboys is dat geen probleem, die begrijpen precies hoe alle verschillende helden-universa in elkaar steken, hoe de parallelle tijdlijnen werken en welke personages bij uitgeverij Marvel horen en welke bij concurrent DC Comics. Maar onder gewone filmliefhebbers klinkt steeds meer kritiek. Ook van de professionals. Miles Millar, de scenarist van Spider-Man 2 (2004), zei onlangs in een interview: ‘De huidige films draaien niet meer om gelaagde personages en meeslepende verhalen, maar puur om financiële agenda’s. Ze voelen vaak niet eens meer aan als echte, op zichzelf staande films, maar eerder als afleveringen van een televisieserie of reclamefilmpjes voor speelgoed.’

Big Mac
Vooraanstaand filmcriticus (en zelfverklaard liefhebber van het genre) Matt Zoller Seitz komt in zijn essay ‘My Superhero Movie Problem ’ met de volgende analyse: ‘Moderne superheldenfilms verschillen van elkaar zoals hamburgers van verschillende fastfoodketens van elkaar verschillen. Het is de Big Mac versus de Whopper. En die strategie werkt. Het grote publiek lijkt geen behoefte te hebben aan meer kwaliteit of variatie; zolang de films niet compleet ondermaats zijn, is iedereen tevreden. Voor de boekhouders van de studio’s is dat goed nieuws, voor de populaire kunst is het verschrikkelijk.’

Ironisch genoeg lijkt de superheldencinema weer een paar flinke flops nodig te hebben om op de lange duur te kunnen blijven floreren. Aan het betrokken talent kan het moeilijk liggen: de meeste schrijvers, regisseurs en acteurs van de huidige comicfilms hebben hun creativiteit dubbel en dwars bewezen. Het probleem is eerder dat er zulke astronomische bedragen op het spel staan dat niemand meer risico’s durft te nemen. Het zal geen toeval zijn dat de meeste echt interessante superheldenfilms (zie onderstaand lijstje) verschenen toen de verwachtingen rond het genre nog veel minder hooggespannen waren. Zo beschouwd: als je de superheldenfilm een warm hart toedraagt, kun je Avengers: Age of Ultron misschien maar beter links laten liggen.


De tien beste superheldenfilms
(in chronologische volgorde)

Batman Returns (Tim Burton, 1992)
The Crow (Alex Proyas, 1994)
Unbreakable (M. Night Shyamalan, 2000)
X2: X-Men United (Bryan Singer, 2003)
Hellboy (Guillermo del Toro, 2004)
Spider-Man 2 (Sam Raimi, 2004)
The Incredibles (Brad Bird, 2004)
The Dark Knight (Christopher Nolan, 2008)
Iron Man (Jon Favreau, 2008)
Guardians of the Galaxy (James Gunn, 2014)