‘What are days for? To wake us up. To put between the endless nights. What are nights for? To fall through time, into another world.’ In de zangerige dictie van multidisciplinair kunstenaar Laurie Anderson, met zich loom uitstrekkende klinkers en veelvuldig de vinger opstekende medeklinkers, krijgen deze woorden aan het begin van Heart of a Dog een ouderwetse theatraliteit. Alsof er een zonderlinge oerster in het modernistische oeuvre van de Amerikaanse is gevallen, in miljarden stofjes uiteengespat, ieder voor zich nagloeiend, een ongerijmde warmte afgevend.
Heart of a Dog is het wonderlijke in memoriam voor Andersons rat terrier Lolabelle, die – de film levert de bewijzen – schilderde, boetseerde en niet onverdienstelijk piano speelde. Hoewel, nu we er zo op reflecteren, gaat de film eigenlijk wel over Lolabelle? Of gaat hij over Laurie Anderson, het begaafde buitenspeelkind van eens en altijd? Over een rusteloze scheppende geest in gesprek met de dood, die willekeurig een natuurwettige punt zet achter iedere existentie, die haperende zin die nooit af is?