Het Parijs van de jaren vijftig van de vorige eeuw. De hoofdpersoon van L’illusionniste is al op leeftijd maar kan nog steeds heel aardig goochelen. Het publiek blijft echter weg. Want wie gaat er nog naar een man met konijn en hoge hoed, in die opwindende nieuwe tijd? Als je ook naar jonge, hippe rock-’n-rollers kunt gaan? Tegen de energie van de jeugd is de man niet opgewassen, dus vertrekt hij. Naar Groot-Brittannië, naar Londen, en daarna noordwaarts. Een wat muizige serveerster is, als een van de weinigen, wél gecharmeerd van zijn ambachtelijke goochelkunst en sluit zich bij hem aan.
De sympathie van de filmmaker ligt, net als de sympathie van de oorspronkelijke scenarist, niet bij de rockers, maar bij de oude artiest. De oerversie van het scenario werd geschreven door Jacques Tati, die er een mooie mix van humor en weemoed instopte. Regisseur Sylvain Chomet (Les triplettes de Belleville) maakte er met ouderwets handwerk een animatiefilm van. Dat valt heel goed uit. Niets ten nadele van modern 3D-spul uit de Disney- en Pixar-studio’s, maar handgetekende animatie heeft toch een geheel eigen charme. Het Schotse landschap en de oude binnenstad van Edinburgh zien er hier oogverblindend uit. Het oogt misschien wat minder flitsend en strak dan de meeste moderne animatiefilms, maar als een film eruit ziet als een aaneenschakeling van aquarellen, valt er weinig te klagen.
En het verhaal van dit prettig dialoogarme juweeltje sluit daar mooi bij aan. Gaandeweg blijkt namelijk onder alle trucjes en kunstige misleiding van de goochelaar vooral een diep gevoel van echte warmte te schuilen.