Het was een aanstekelijk optreden afgelopen voorjaar in De Wereld Draait Door. Regisseur Frans Weisz en zijn acterende zoon Géza vertelden opgewonden over de aanstaande opnames van Het leven is vurrukkulluk. Al een halve eeuw had Weisz senior gepoogd de roman van Remco Campert te verfilmen, en nu kwam het er dan eindelijk van.
Intussen is de film te zien, en het is helaas niet de instant klassieker geworden waar de makers zo op hoopten. De liefde voor het boek spat ervan af, maar dat er eindeloos met het scenario is geworsteld, zoals in DWDD werd gesuggereerd, zie je ook duidelijk terug.
Nog een Nederlandse boekverfilming die sinds kort in de bioscoop draait: Taal is zeg maar echt mijn ding, naar de bestseller van Paulien Cornelisse. Alhoewel, veel meer dan de titel deelt deze vlakke romcom eigenlijk niet met het non-fictieboek. Het script lijkt puur in elkaar gedraaid om een graantje van het succes te kunnen meepikken.
Nu is klagen over de kwaliteit van Nederlandse films een wat flauwe bezigheid, dus gauw ter zake. Uiteraard verschijnen er in Nederland geregeld prachtige films, maar wanneer er iets misgaat, lijkt dat vooral op scriptniveau te gebeuren. Niet alleen Het leven is vurrukkulluk en Taal is zeg maar echt mijn ding, ook andere recente Nederlandse films wekken die indruk. (Titels? Vooruit: Gek van geluk, Voor elkaar gemaakt, Hotel de Grote L, Het verlangen, Soof 2, Een echte Vermeer, De held…).
Heeft de Nederlandse cinema een scenarioprobleem? Werp een kritische blik op enkele recente speelfilms en je zou het zomaar gaan geloven. Wat vinden de professionals er zelf van?
Tijdgebrek
Zijn we te negatief? Niet per se, vindt Anne van Melick, studieleider van de scenarioafdeling van de Filmacademie: ‘Ik hoor dit soort geluiden vaak, en er zit denk ik wel een kern van waarheid in. Al ligt het erg genuanceerd: een goed script kan natuurlijk tijdens het filmproces alsnog worden verpest. Je kunt een scenario pas echt beoordelen als je het leest.’
Een groot probleem voor Nederlandse filmscripts is tijdgebrek, zegt Van Melick: ‘Het kost vaak wel een paar jaar om een scenario te ontwikkelen dat stevig genoeg is om de productiefase in te gaan. Tijdens het filmen gaan veel mensen zich ermee bemoeien, dus moet het tegen die tijd heel doortimmerd in elkaar zitten. Maar ja, als schrijver ontvang je zelden een bedrag waar je een paar jaar van kunt leven. Dus dat kan leiden tot haastwerk. Met als mogelijk gevolg een film die niet lekker loopt of die aanvoelt als formulewerk.’
Ook Frank Peijnenburg, hoofd filmproductie en -ontwikkeling bij het Filmfonds, herkent het probleem: ‘Wij zien in dat het echt noodzakelijk is om extra aandacht te geven aan de vroege ontwikkelingsfase van een speelfilm. Sinds vorig jaar hanteren we daarom een nieuwe aanpak: we geven niet meer alleen geld voor het schrijven van een scenario, maar stimuleren schrijvers en producenten ook om tijdens de ontwikkeling andere experts bij het proces te betrekken. Een director of photography of special-effects-supervisor kan ideeën aandragen waar een scenarist niet meteen aan denkt. Daarnaast kijken we kritischer naar het aantal projecten waarin we meegaan, zodat er meer financiële ruimte komt om bijvoorbeeld langer aan een scenario
te werken, het aantal draaidagen te verhogen – alles wat nodig is om een film naar een hoger niveau te trekken.’
Filmmaker Jaap van Heusden, die met In Blue een van de beste Nederlandse films van het afgelopen jaar maakte, heeft goede ervaringen met de nieuwe koers van het Filmfonds. ‘Ik werk momenteel aan het script voor mijn volgende film, dat losjes is gebaseerd op een waargebeurd verhaal over een jongen in Alaska die op de vlucht ging voor de FBI. Daar word ik echt uitstekend in begeleid. De manier waarop ik schrijf is nogal tijdrovend, in dit geval werk ik bijvoorbeeld in overleg met een FBI-agent die bij de zaak betrokken was, en met een script- en een regiecoach. Dat wordt allemaal door het fonds gefaciliteerd.’
Tegengas
Van Heusden wijst erop dat een degelijk scenario ook weer niet zaligmakend is: ‘Wat op papier werkt, kan in de praktijk heel anders uitpakken. Je schrijft geen roman, het moet uiteindelijk cinema worden en daarvoor werk je altijd samen met een hele groep. Toen ik bijvoorbeeld met actrice Maria Kraakman repeteerde voor In Blue, ontdekte ik dat zij heel veel kan overbrengen met een houding of een blik. Daardoor konden hele stukken dialoog de prullenbak in.’
Ten slotte nog wat tegengas. ‘De bewering dat de Nederlandse film een scenarioprobleem zou hebben vind ik onzin,’ zegt Pieter Bart Korthuis, voorzitter van het Netwerk Scenarioschrijvers, en zelf scenarist van onder meer Penoza en Vechtershart. ‘Kijk naar het recente aanbod, met titels als Brimstone, Bram Fischer en Layla M., dat zijn echt films van hoog niveau. Goed, natuurlijk heb je in Nederland met beperkingen te maken, zoals tijdsdruk en lage budgetten. Daar zie je soms wel iets van terug. Daarnaast is het voor scenaristen momenteel misschien spannender om tv-drama te maken dan speelfilms. Bij televisie krijg je meer vrijheid, omdat je je niet druk hoeft te maken om bezoekcijfers. Speelfilms dreigen steeds iets behoudender te worden. Dat is gewoon een kwestie van vraag en aanbod: de bioscoop moet het steeds meer van jongeren hebben, dus verschijnen er meer romcoms en zo. Veertigplussers komen hun huis niet meer uit, die zitten allemaal aan Netflix gekluisterd.’
Helder: wie meer goede Nederlandse films wil zien, zal vaker van de bank moeten komen. Op naar de bioscoop!