Vergeleken met de kleurrijke jaren zeventig, waarin alles kon en mocht, en de sombere jaren tachtig, toen de broekriem moest worden aangehaald, zijn de jaren negentig maar een saai decennium. Economisch gaat het de meeste mensen goed en op politiek gebied is het redelijk rustig. Het Westen heeft de Koude Oorlog gewonnen en volgens cultuurfilosoof Francis Fukuyama is de geschiedenis afgelopen.
Door toenemende rijkdom en technologische innovaties zijn mensen steeds individualistischer geworden, en misschien is het ook daarom zo moeilijk de jaren negentig in een paar woorden te vatten. Zoveel mensen, zoveel smaken.
Wat de cinema betreft is er ook geen stroming aan te wijzen die het decennium domineert. Vandaar dat de redactie van VPRO Cinema besloot de zaak breder te trekken en terugkijkt op negen belangrijke ontwikkelingen in de jaren negentig en de negen films die daarvoor symbool staan.
Vanaf 29 oktober op NPO 3: Een programma over de jaren negentig, waarin Marijn Frank samen met tv-icoon Henny Huisman terugblikt op het tijdperk van flippo’s en eurodance. Reden genoeg om een aantal iconische films uit de nineties onder de loep te nemen.
Fight Club en het ultieme ninetiesnihilisme
In de slotscène van Fight Club (1999) schiet de naamloze hoofdpersoon (Edward Norton) zichzelf door z’n kop, om vervolgens – halfdood, maar verrassend tevreden – toe te kijken hoe zijn stad in vlammen opgaat. Op de soundtrack zwelt de anarchistische rock van The Pixies aan, en vlak voor de aftiteling verschijnt nog heel even een piemel in beeld. Veel nihilistischer wordt de cinema van de jaren negentig niet – en dat wil wel iets zeggen, in een decennium vol films waarin chaos, apathie en zwartgalligheid hoogtijvieren.
Net als de antihelden in ninetiesklassiekers als Reservoir Dogs, Trainspotting en Kids hebben de mannen die in Fight Club centraal staan schijt aan traditionele normen en waarden. Ze zijn zo lusteloos en impotent dat ze elkaar moeten afrossen om überhaupt iets te kunnen voelen. Vechtclubgoeroe Tyler Durden (Brad Pitt) legt dat uit als een typische tijdgeestkwaal: ‘Wij zijn het middelste kind van de geschiedenis. Wij hebben geen doel of bestemming. Geen Grote Oorlog, geen Grote Depressie. Onze strijd is een geestelijke strijd.’ Maar die strijd wordt dus wel met de vuisten geleverd. En dat helpt, ontdekt Nortons personage: ‘Na een gevecht was er niets opgelost, maar niets deed er ook meer toe. We voelden ons verlost.’
(Rick de Gier)
Starship Troopers en Hollands Hollywood
Tegenwoordig heb je een vergrootglas nodig om films van Nederlandse makelij te vinden in Hollywood, maar in de jaren negentig waren we the talk of the town. Jan de Bont maakte furore met Speed, en het was natuurlijk het decennium van Paul Verhoeven. In opspraak geraakt met Basic Instinct, verguisd om Showgirls en verketterd vanwege het ‘fascistische’ Starship Troopers (1997).
The New Yorker stak eerder dit jaar plots de loftrompet over Starship Troopers. De film was helemaal niet fascistisch, maar juist een briljante satire, profetisch voor de paden die Amerika in de daaropvolgende decennia zou bewandelen. Maar in 1997 zaten Amerikaanse recensenten bepaald niet op dezelfde lijn. De gezaghebbende criticus Roger Ebert schreef bijvoorbeeld: ‘Waar Star Wars humanistisch is, is Starship Troopers totalitair.’
Verhoeven zei daar onlangs zelf nog over: ‘Mensen verwachtten een nieuwe Star Wars. Die kregen ze, maar wel één waarin de helden fascisten zijn.’ Subtiliteit is nooit het handelsmerk van de inmiddels 82-jarige regisseur geweest, waardoor het extra merkwaardig is dat recensenten de boodschap destijds niet begrepen. De VS moest blijkbaar een president met fascistische trekjes krijgen om hen te laten inzien dat buitenstaander Verhoeven in Starship Troopers juist de draak steekt met de Amerikaanse vaderlandsliefde.
(Alex Mazereeuw)
Lang leve de koningin en het volwassen worden van de Nederlandse kinderfilm
Na volle zalen in de jaren tachtig voor Flodder, Spetters en De lift bleven de bioscopen in Nederland in de jaren negentig zo goed als leeg voor werk uit eigen land. Verhoeven en De Bont zaten in Hollywood en wij moesten het doen met wangedrochtjes als De zeemeerman. Dieptepunt was 1994, toen de Nederlandse film nog maar goed was voor één procent van het totale bioscoopbezoek. Lichtpuntje waren de jeugdfilms, die we toen nog gewoon kinderfilms noemden.
Een van de beste was Lang leve de koningin (1995) van Esmée Lammers. Een uiterst charmante film over de achtjarige Sara, die zich verliest in een levend schaakspel en zo haar zelfvertrouwen terugwint. Daarbij geholpen door de witte koningin, die door Monique van de Ven heerlijk nonchalant en begripvol wordt gespeeld.
Lang leve de koningin was de debuutfilm van regisseur Lammers (kleindochter van grootmeester en wereldkampioen Max Euwe!), waarvoor ze meteen het Gouden Kalf voor Beste Nederlandse speelfilm won. Waarmee de kinderfilm ook gelijk volwassen was geworden.
Meer sterke jeugdfilms zouden volgen (waaronder Abeltje in 1999 en Minoes in 2001) en het Nederlandse aandeel in het totale bioscoopbezoek steeg van die buitengewoon sneue één procent in 1994 naar een heel respectabele 13,6 procent in 2005.
(Gerhard Busch)
Jurassic Park en de technologische revolutie
Met Jurassic Park (1993) wilde Steven Spielberg een hedendaagse versie van de klassieker King Kong (1933) maken. Zijn dinosauriërs zou Spielberg tot leven brengen met stop-motionanimatie – de techniek die ook gebruikt was bij de prehistorische wezens op Skull Island –, totdat George Lucas’ filmbedrijf Industrial Light & Magic liet zien wat mogelijk was met computeranimatie.
Mede dankzij een subtiele combinatie van CGI (computer-generated imagery) en ouderwetse special effects liet Jurassic Park de grens tussen realiteit en illusie daadwerkelijk vervagen. Net als de personages in de film kon het bioscooppubliek zijn ogen niet geloven toen de gigantische brachiosaurus voor het eerst in beeld verscheen. En dat publiek bleef maar komen: Jurassic Park verbrak wereldwijd bestaande box-office-records – totdat de film in 1998 werd ingehaald door Titanic.
Het gebruik van CGI stond aan het begin van de jaren negentig nog in de kinderschoenen, maar het succes van Jurassic Park ontketende een ware technologische revolutie in Hollywood. De creatieve mogelijkheden van CGI bleken eindeloos: van realistische fantasieschepsels in DragonHeart en Godzilla tot overtuigende rampen in Independence Day en Titanic of baanbrekende actiescènes in The Matrix. En inmiddels is CGI in blockbusters eerder regel dan uitzondering.
(Sabine Zwart)
Toy Story en het begin van Pixar
In familiekomedie Toy Story (1995) strijden twee speelgoedpoppen – sheriff Woody en actiefiguur Buzz Lightyear – om de gunst van hun jonge eigenaar. En gaandeweg veranderen de aartsvijanden in boezemvrienden. Schijnbaar uit het niets zetten de makers van deze film, het Amerikaanse animatiebedrijf Pixar, zichzelf halverwege de jaren negentig op de kaart. Met de allereerste animatiefilm van speelfilmlengte die volledig uit de computer werd getrokken.
Toch was het clubje computernerds, later aangevuld met ex-Disney-animator John Lasseter, al lang geen start-up meer toen het doorbrak: Appletopman Steve Jobs was hun belangrijkste investeerder. De distributiedeal die voor Toy Story met Disney was gesloten, had overigens wel een prijs. De opvallend cynische Woody stuitte bij Disney namelijk meteen al op verzet en werd vervolgens een stuk sympathieker gemaakt. Maar de sterke punten van Pixar – nieuwe dingen uitproberen, weten waar je technische beperkingen liggen en altijd voor het beste verhaal gaan – lieten zich niet beteugelen. Bij het twintigjarig jubileum van Pixar zei scenarist Andrew Stanton: ‘Toy Story is de lelijkste film die we ooit gemaakt hebben, maar dat maakt niet uit omdat het verhaal je tot op de dag van vandaag meesleept.’
(Karin Wolfs)
As Good as It Gets en de romcomrevolutie
De ninetiesromcom is een genre op zich. Jawel, het standaardrecept van de romantische komedie – twee potentiële geliefden vallen elkaar na een reeks misverstanden in de armen – werd al bedacht door Shakespeare en leverde in de loop van de twintigste eeuw ook al veel memorabele films op. Maar nooit werd de formule zo gretig ingezet als in de jaren negentig. Aangevuurd door het succes van When Harry Met Sally (1989) en Pretty Woman (1990) ontwikkelde Hollywood zich tot een ware romcomfabriek, die vooral draaide op de ontwapenende charmes van acteurs als Meg Ryan, Tom Hanks, Julia Roberts en Hugh Grant. Tot het in de loop van de jaren nul opeens uit was met de pret.
Waarom? Werden we na 9/11 te cynisch? Of is Hollywood zich meer gaan richten op markten met andere ideeën over romantiek? Misschien werd de formule gewoon te sleets. Terugblikkend zijn het vooral de romcoms met een eigenzinnige twist die overeind blijven. Zoals Oscarwinnaar As Good as It Gets (1997), die vol gelaagde personages en intelligente dialogen zit en zich toch keurig aan de regels van het genre houdt – inclusief verplichte zoetsappige oneliner: ‘You make me want to be a better man.’ Binnen deze kaders wordt het inderdaad niet veel beter.
(Rick de Gier)
Festen en het Dogma-manifest
‘De afgelopen tien jaar is er op filmgebied alleen maar rotzooi gemaakt.’ Zo begint de Deense filmmaker en provocateur exceptionnel Lars von Trier in 1995 zijn verhandeling over de toekomst van de cinema in het Parijse Odéon-theater. Gelukkig weet Von Trier hoe het beter kan. Door trouw de tien geboden van zijn manifest Dogma 95 te volgen, een kuisheidsgelofte waarin de filmmaker belooft zich te houden aan tien strenge regels, waaronder: altijd op locatie filmen, camera altijd in de hand houden en alleen het geluid van de set gebruiken.
Von Trier, dan 39 jaar oud, is het brein achter het manifest, maar het is de dertien jaar jongere medeondertekenaar Thomas Vinterberg, die met Festen (1998) – de eerste officiële Dogmafilm – laat zien dat hun zelfopgelegde beperkingen pure en aangrijpende cinema niet in de weg hoeven te staan. Familiedrama Festen is een internationale sensatie (in de Amsterdamse bioscoop The Movies draait hij 65 weken onafgebroken) en een beter visitekaartje had de beweging zich niet kunnen wensen.
Maar de geboden van Dogma 95 blijken zo te knellen dat zelfs de bedenkers er na één film (Von Trier: The Idiots, Vinterberg: Festen) alweer mee stoppen. Een handjevol andere makers blijft nog wel even trouw aan de beweging, maar zo goed als Festen worden de Dogmafilms nooit meer.
(Gerhard Busch)
Bekijk hier ook ons interview met Thomas Vinterberg: 'Dogma was provocatie, arrogantie en ook speelsheid'
De appel en de Iraanse new wave
Hoe is het toch mogelijk dat een land met een fundamentalistisch regime als Iran films voortbrengt die tot de internationale top van de cinema behoren? Met als bekendste frontmannen Gouden Palmwinnaar Abbas Kiarostami (Taste of Cherry, 1997) en Mohsen Makhmalbaf (Gabbeh, 1996), wier sociaalkritische films opvielen door hun menselijkheid, hun gevoel voor poëzie en kalme, minimalistische observaties.
Kiarostami en Makhmalbaf maakten ook voor de Islamitische Revolutie van 1979 al films, maar profiteerden in de jaren negentig van een relatieve dooi van de censuur onder Khomeini’s gematigde opvolger Khamenei. Makhmalbaf begon een eigen filmschool, waar ook zijn dochter Samira het vak leerde. Haar debuutfilm, De appel (1998), gaat over twee twaalfjarige zusjes die door hun arme, traditionele vader hun leven lang al achter tralies worden gehouden, omdat hij ze tegen de boze buitenwereld wil beschermen. Het is een voor de Iraanse new wave kenmerkende ‘paradoc’, waarin mensen hun eigen werkelijkheid naspelen. Het resultaat is onvoorspelbaar, ontroerend en trotseert alle vooropgezette verwachtingen. Zoals Samira dat zelf ook deed, door als achttienjarige Iraanse met een film over vrouwenonderdrukking Cannes te veroveren.
(Karin Wolfs)
Hard Boiled en de hoogtijdagen van de (Hongkongse) actiefilm
De jaren negentig zijn vooral een vruchtbare periode voor actiefilms. In Hollywood worden talloze klassiekers gemaakt, waarvan een aantal scènes inmiddels iconisch is geworden: denk aan de vloeibare moordmachine uit Terminator 2 (1991), of de shoot-out in Heat (1995). Maar de beste actiefilm van het decennium komt uit Hongkong: Hard Boiled van John Woo, uit 1992. Superster Chow Yun-Fat speelt daarin een op Dirty Harry gebaseerde agent die het opneemt tegen een stel gangsters. Onvergetelijk is vooral het virtuoze slot, waarin de held zich al schietend een weg door een ziekenhuis baant met een baby op zijn arm.
Hard Boiled is het hoogtepunt uit Woos carrière, gemaakt op het moment dat de filmindustrie in Hongkong haar absolute piek bereikte (begin jaren negentig werden er maar liefst 200 films per jaar gemaakt). Maar het is ook een eindpunt. Woo vertrok na de film naar Hollywood, Hongkong werd in 1997 door het Verenigd Koninkrijk teruggegeven aan China, een groot deel van Oost-Azië werd in datzelfde jaar keihard geraakt door een financiële crisis en de lokale filmindustrie zakte ineen. Wie met hedendaagse ogen naar Hard Boiled kijkt, ziet dan ook vooral het einde van een tijdperk. En een wrange hommage aan de politie, die voor de inwoners van Hongkong allang niet meer hun beste vriend is.
(Jelle Schot)