Immigranten Jacob en Monica staan aan het begin van een nieuw avontuur. Nadat ze jarenlang geestdodend werk hebben verricht bij een kippenslachterij in Californië, heeft Jacob een stuk grond gekocht op het platteland van Arkansas, waar hij groenten wil gaan verbouwen. Het wordt wel even doorbijten: de eerste jaren zullen ze harder moeten werken dan ooit, terwijl ze met hun twee jonge kinderen in een stacaravan wonen. Jacob heeft er alle vertrouwen in, Monica is minder optimistisch.
Voor de volledigheid: de Amerikaanse film Minari draait om personages van Zuid-Koreaanse afkomst en zit vol Koreaanse dialogen en brokjes Koreaanse cultuur. Maar in zekere zin is de nationaliteit van Jacob, Monica en hun gezin bijzaak. De moeite om aansluiting te vinden in een nieuwe omgeving, de financiële strubbelingen, het balanceren tussen twee culturen: iedereen die ervaring heeft met migratie zal er iets van herkennen.
Zoals dat vaak werkt, is de universele zeggingskracht van Minari een gevolg van een zeer persoonlijke aanpak. Regisseur en scenarist Lee Isaac Chung (1978) baseerde de film grotendeels op zijn eigen jeugdherinneringen. Niet toevallig speelt het verhaal zich af in de jaren tachtig en ligt het perspectief hoofdzakelijk bij de jongste telg van het gezin, de zevenjarige David. Vol verwondering ziet het jochie aan wat hem en zijn iets oudere zusje Anne allemaal overkomt. Het geeft de film een aangenaam dromerig, nostalgisch karakter, dat wordt versterkt door poëtisch camerawerk en prachtige muziek (van Emile Mosseri, die ook al zo’n mooie score maakte voor The Last Black Man in San Francisco)