‘Spanje is een moeilijk land voor zijn kunstenaars,’ zei de Spaanse acteur Antonio Banderas twee jaar geleden tegen VPRO Cinema op het filmfestival van Cannes. We vroegen de acteur, die in Cannes was voor Pedro Almodóvars Dolor y gloria, hoe het toch kwam dat de films van Almodóvar – Banderas speelde in acht daarvan – in het buitenland veel beter gewaardeerd worden dan in Spanje.
Een goede verklaring voor die moeizame relatie tussen Almodóvar en diens thuisland had hij niet direct, maar Banderas zei wel zich al langer te storen aan zijn landgenoten, die maar weinig op lijken te hebben met de eigen kunstenaars. ‘Toen ik in 2015 een Goya kreeg voor mijn hele carrière gaf ik een speech die werd uitgezonden op televisie. Daarin zei ik dat als we echt willen weten wie we zijn als land, we naar onze kunstenaars moeten kijken. Naar Picasso, Federico García Lorca en Manuel de Falla. Kijk naar hun schilderijen, lees hun gedichten en luister naar hun muziek. Dat is wie we zijn. En ik weet honderd procent zeker dat als je over vijftig, zestig jaar wil weten hoe het leven in Spanje was je naar de films van Pedro Almodóvar zal moeten kijken.’
Wat voor de meeste Spanjaarden nog een hele opgave zal worden, want zelfs Almodóvars moeder heeft nooit een film van haar zoon willen zien. Zelfs al won die de ene na de andere belangrijke filmprijs. Omdat ze wist, zo vertelt Almodóvar regelmatig in interviews, dat ze zijn films niet goed zou vinden.