Tijdens de eerste lockdown – toen het coronavirus nieuw was en de onzekerheid groot – vond ik troost in het opnieuw bekijken van filmklassiekers. Enge filmklassiekers, welteverstaan. Nooit eerder identificeerde ik mij zo met helikopterpiloot R.J. MacReady, het personage van Kurt Russell in sciencefictionhorrorfilm The Thing (1982). Van de gigantische verveling op een afgezonderde plek (in dit geval Antarctica in plaats van mijn woonkamer) tot het bestrijden van een onzichtbare vijand die in het menselijk lichaam infiltreert en de daaropvolgende paranoia. Op een vreemde manier was het een geruststellend feest der herkenning.
Of neem The Shining (1980), nog zo’n meesterwerk uit de horrorcanon. Dat Jack Nicholson als Jack Torrance volledig doordraait in het geïsoleerde Overlook Hotel was nu ineens een stuk begrijpelijker. Niet dat quarantaine per se moordlustig maakt, maar een beperkte leefomgeving en identieke dagen kunnen zelfs de stabielste persoon aan het wankelen brengen. Kijken naar enge films in een periode die al behoorlijk wat angst veroorzaakt. Zou het een copingmechanisme zijn?
Kijken naar enge films in een periode die al behoorlijk wat angst veroorzaakt. Zou het een copingmechanisme zijn? In de eerste maanden van de coronapandemie werd virusthriller Contagion (2011) bijvoorbeeld plotseling ongekend populair. Een verklaring kan gezocht worden in de bijna griezelige overeenkomst tussen fictie en realiteit: de verspreiding van en omgang met het fictieve virus mev-1 in Contagion doet sterk denken aan het echte sars-CoV-2. En evenals de sterrencast (met Gwyneth Paltrow als patient zero) werden ook wij plotseling geconfronteerd met een dodelijk en onvoorspelbaar virus, wat onze identificatie met deze personages vergroot.