‘Religie is de opium van het volk,’ zegt de jonge weduwe Barny zodra ze het biechthokje betreedt. Dat is nog eens wat anders dan: ‘Vergeef me, vader, want ik heb gezondigd.’ Maar Barny is een overtuigde atheïste en communiste, die uit louter balorigheid – althans, dat denkt ze – de kerk in is gelopen. De jonge priester Léon is niet onder de indruk van haar provocatie. Het is het begin van een lange reeks ontmoetingen tussen Barny en Léon, waarbij een gekmakende seksuele spanning bedekt wordt onder eindeloze gesprekken over God en religie.
Prachtrollen voor Jean-Paul Belmondo, die net geschitterd had in Godards À bout de souffle (1960) en Emmanuelle Riva, bekend van Hiroshima mon amour (1959) en Amour (2012). Nee, natuurlijk moet je niet verliefd worden op een priester. Maar Belmondo achter de kansel, in 1961, dat is alsof je Ryan Gosling als priester zou casten.
De zestig jaar oude filmrollen van Léon Morin, prêtre (1961) vliegen soms bijna in de fik door dat brandende onderhuidse verlangen. En de gesprekken gaan lang niet altijd over het geloof. Léon: ‘Je hebt een man nodig.’ Barny: ‘Helaas, ik bedrijf de liefde met een stuk hout.’ Léon: ‘Je zou je kunnen bezeren.’ Barny: ‘Ik ben niet van suiker.’ Ondanks zulke heftige dialogen blijft Léon Morin, prêtre in balans, dankzij de meesterhand van regisseur Jean-Pierre Melville.