Grote rampen vragen om grote literatuur. In het geval van ‘9/11’ is die er
ook gekomen; boeken zoals Extreem luid & ongelooflijk dichtbij van Jonathan
Safran Foer, Het goede leven van Jay McInerney, Vallende man van Don DeLillo en
Varieties of Religious Experience uit de laatste, vorig jaar postuum verschenen
verhalenbundel van John Updike – de lijst is nog veel langer. Personages jong en
oud, met wie we ons kunnen identificeren, stellen ons in staat ons op een
persoonlijk niveau in te leven in de fatale gebeurtenissen van die dag. Zoals
Foers kleine Oskar Schnell, die zijn vader na elf september nooit meer zal zien
. Of de grootvader in het prachtige verhaal van Updike, voor wie na het
ineenzijgen van de twee torens, ‘zo abrupt als een meisje haar zijden jurk laat
vallen’, God nooit meer zal zijn wie hij geweest is. En zo komen we dichter bij
het stof, de as en de tranen van die dag dan met krantenartikelen of zelfs
televisiebeelden mogelijk is. Het helpt ons, zoals de flaptekst van Falling Man
zegt, te reconstrueren hoe ‘9/11’ onze kijk op de wereld heeft veranderd.
Ook van de oorlog in Irak bestaat zo’n canon, al lijkt het hier vooral te gaan
om speelfilms: Home of the Brave, In the Valley of Elah, Lions for Lambs,
Rendition, en de Oscarwinnaar van afgelopen jaar, The Hurt Locker. En nu is
Amerika al weer een paar jaar in de ban van de ergste financiële crisis sinds de
crash van 1929. Michael Moore’s documentaire Capitalism, a Love Story was de
eerste verkenning van de betekenis en gevolgen daarvan die onze bioscopen haalde
. Momenteel kunnen we kijken naar het goed getimede vervolg op Wall Street (1987
), Money Never Sleeps, waarin Oliver Stone de mores in de financiële wereld
becommentarieert (‘I once said greed is good. Apparantly, now it’s legal.’)
Maar het origineelste verhaal dat zich afspeelt tegen de achtergrond van de
crisis komt niet uit de hoek van de literatuur of film, maar van de televisie.
Niet verwonderlijk, in wat wel de golden age van televisie wordt genoemd, een
bloei die te maken heeft met de trend dat belangrijke hedendaagse producenten de
artistieke vrijheid opzoeken die werken voor televisie biedt. Daar is de
schrijver/producent nog koning in zijn eigen rijk, in tegenstelling tot het
studiosysteem waar de schrijver maar een radertje is in het geheel, en om
commerciële redenen afgedwongen inhoudelijke compromissen bon ton zijn. Zoniet
bij televisie.
Gehaakte kussentjes
Zagen we al
een mafioso die, weinig macho, op de bank lag bij de psychiater (The Sopranos
), een moeder die wiet teelt om de huur te betalen (Weeds), een werkloze,
goedgeschapen man die zich prostitueert om geld te verdienen (Hung), en een
serie waarin alles wat politiek incorrect is veelvuldig wordt gepraktiseerd, van
roken tot zwarten ‘negers’ noemen en je secretaresse gebruiken voor heel andere
doeleinden dan steno (Mad Men), nu is er Breaking Bad. Daarin gaat een keurige
, ingedutte scheikundeleraar op het slechte pad (‘to break bad’, in zuidelijk
slang) en wordt drugsfabrikant. Dat klinkt misschien vergezocht, raar en niet
per se interessant, maar in het toch al niet geringe aanbod is Breaking Bad een
van de beste, verrassendste en fraaist ogende televisieseries van de afgelopen
jaren.
Uitvoerend producent is Mark Johnson, een grote naam in de filmwereld met titels als The Natural, Rain Man en The Rookie. Tegen de achtergrond van de crisis, op zowel financieel als persoonlijk gebied, vertelt Breaking Bad het verhaal van de vreemde en gevaarlijke bochten waarin een gewone man zich wringt opdat zijn gezin het hoofd boven water kan houden. Breaking Bad , in de vs toe aan zijn vierde reeks en hier vanaf deze week op Arte, krijgt met ieder nieuw seizoen meer nominaties, meer bijval van critici en meer kijkers. Het speelt zich niet af in met marmer belegde kantoorkolossen aan Wall Street maar in het zuidelijke New Mexico, een kaal en uitgesproken landschap met felle kleuren waarmee ook de Coen brothers filmisch hun voordeel deden in hun No Country for Old Men. De set bestaat verder uit een doorsnee huis waarvan het interieur allesbehalve nieuw, modern, of sexy is – net zo min als zijn bewoners . Maar deze doodgewone mensen met hun gehaakte kussentjes maken buitengewone dingen mee, en het contrast werkt.
Breaking Bad valt visueel op. Niet
alleen door de decors, ook door de filmische stijl waarin de scènes zijn
opgebouwd; van weidse landschapsopnames met felblauwe luchten en okerkleurige
woestijnvlaktes gaat het naar nauwe, schemerige interieuropnames waarbij in de
nabewerking bovendien alle kleur uit Walts gezicht is weggehaald om hem er nog
grauwer te laten uitzien. Vaak vallen we ergens middenin zonder inleidend
totaalshot: een gesprek, de bank in de huiskamer, of de badkamer. Dan is er het
script vol verrassende wendingen, soms, zoals in de huiveringwekkende maar
geniale aflevering Peekaboo uit seizoen twee, tegen het horrorgenre aanleunend.
En met ontzettend rake dialogen van schrijver Vince Gilligan (The X-Files). Erg
komisch ook, wat je niet zou verwachten met ingrediënten als kanker, drugs en
financiële zorgen. En dan nog de prestatie van hoofdrolspeler Bryan Cranston,
die zijn hele hebben en houden geeft als Walt White – terecht won hij er al drie
jaar achtereen de Emmy mee voor beste mannelijke hoofdrol.