Op 16 november 1957 verdween Bernice Worden uit haar gereedschapswinkel in Plainfield, Winsconsin, een dorpje met 642 inwoners. Haar zoon vertelde dat haar laatste klant Ed Gein was geweest, een man met een scherp gezicht en een baardje. De rechercheurs vonden in Geins boerderij inderdaad het lijk van Bernice Worden. Toen ze het huis doorzochten, troffen ze vier afgesneden neuzen aan, negen maskers vervaardigd van mensenhuid, stoelen bedekt met mensenhuid en een riem gemaakt van tepels. Gein vertelde aan de lijkbleke agenten dat hij kerkhoven bezocht om verse lijken op te graven, van vrouwen die leken op zijn overleden moeder. Hij nam ze mee naar zijn huis en stroopte de huid eraf. En o ja, hij had ook nog andere een vrouw vermoord.
Het gruwelverhaal van Gein verscheen in alle kranten. Schrijvers van horror- en griezelverhalen knipten de artikelen uit en kropen meteen achter de schrijfmachine. Gein was een belangrijke inspiratiebron voor de roman Psycho van Robert Bloch, vooral bekend door de verfilming die Alfred Hitchcock ervan maakte. De moordenaar stond ook model voor Leatherface in The Texas Chainsaw Massacre. En de geest van Gein duikt op in het boek The Silence of the Lambs van Thomas Harris. De fictieve Buffalo Bill is een cocktail van vier seriemoordenaars: Edward Gein met een snufje Ted Bundy, een lepeltje Gary Heidnik en een toefje Edmund Kemper. Bundy deed net als Buffalo Bill of hij gewond was, om slachtoffers te lokken, Heidnik hield zijn slachtoffers vast in een diep gat en Kemper begon zijn moorddadige strooptocht met het afslachten van zijn grootmoeder.
Elite-eenheid
‘Goddank bestond Bufallo Bill niet echt,’ zei FBI-agent John Douglas ooit. Hij kon het weten, want Douglas leidde de Behavioral Science Unit in Quantico, Virginia, een elite-eenheid van de FBI, gespecialiseerd in ernstige gewelds- en zedenmisdrijven. Agenten verdiepten zich daar in samenwerking met psychologen in het leven van moordenaars, verkrachters en seriemoordenaars, om hun geest te doorgronden en zo terug te kunnen vechten met de dezelfde wapens. Als je een kunstenaar wil begrijpen, moet je zijn werk bestuderen, was de gedachte. Met name bij seriemoordenaars is er sprake van een patroon dat iets zou moeten prijsgeven van de zieke geest van de dader.
Douglas kwam in 1977 als jonge agent in Quantico terecht en ergerde zich al snel aan het academische karakter van de eenheid. Vrijwel niemand had een echte seriemoordenaar ontmoet. Hij realiseerde zich tegelijkertijd dat veel van deze moordenaars nog leefden. Douglas haalde zijn maatje Bob Ressler over om op veldonderzoek te gaan. Ze stapten in de auto en reden naar Californië, de staat met het hoogste aantal wacky weirdos per vierkante kilometer, met als eerste stop Santa Cruz, de seriemoordenaarshoofdstad van de wereld. Ze reden van gevangenis naar gevangenis en spraken met zesendertig beruchte moordenaars, onder wie Ed Kemper, Charles Manson, Richard Speck, Jerry Brudos en David ‘Son of Sam’ Berkowitz.