Ooit was de wereld van het gefilmde drama heel overzichtelijk. Je had speelfilms, opzichzelfstaande verhalen van hoge kwaliteit. En je had tv-series, eindeloze vervolgverhalen voor een avondje op de bank met het verstand op nul. En dan was er nog een soort tussenvorm: de miniserie, eigenlijk een extra lange speelfilm, opgedeeld in een handvol afleveringen.
Intussen leven we echter in een ‘golden age of television’ en zijn de grenzen flink vervaagd. Neem een productie als True Detective – hoe moeten we die omschrijven? Als een reeks miniseries? En wat is Sherlock precies? Een serie films? Voldoen de klassieke categorieën nog wel nu Hollywoodsterren in de rij staan voor tv-rollen, Netflix peperdure films uitbrengt op het kleine scherm, en series integraal worden vertoond op filmfestivals?
Als de scheidslijn tussen films en series ergens kan worden vastgesteld, is het wel in Cannes, van oudsher het Heilige der Heiligen van de cinema. Festivaldirecteur Thierry Frémaux is in interviews altijd duidelijk geweest: ‘Televisie is géén cinema.’ Dat heeft bovenal te maken met de vertelvorm, zegt hij: een verhaal van twintig uur dat eindigt met een cliffhanger is echt iets anders dan een afgeronde vertelling van twee uur.
Toch slaat zelfs in Cannes langzaamaan de verwarring toe. Dit voorjaar stonden voor het eerst in zeventig jaar twee tv-producties op het officiële programma: het langverwachte derde seizoen van Twin Peaks, van regisseur David Lynch, en het tweede seizoen van Top of the Lake, van Jane Campion. In zijn toelichting leek Frémaux zich haast te verontschuldigen voor de stap: ‘We willen blijven benadrukken dat cinema een unieke kunstvorm is, maar ook onze ogen openhouden voor de wereld eromheen. (...) Persoonlijk ben ik niet zo’n liefhebber van series, maar in Cannes willen we loyaal zijn aan makers met wie we een hechte band hebben opgebouwd.’