Het is een veelgehoorde verzuchting: als die Scandinaviërs zoveel goede series kunnen maken, waarom kunnen wij in Nederland dat dan niet? Om het ‘seriesucces’ van Scandinavië te begrijpen, moeten we terug naar de jaren negentig. Nog voordat regisseur Lars von Trier beroemd en berucht zou worden met films als Nymphomaniac en Antichrist, schudde hij de seriewereld op met de surrealistische miniserie Riget. Onder de titel The Kingdom werd de serie een internationaal succes, waarna Deense regisseurs en producenten in de jaren negentig een kijkje mochten nemen in de grotere Amerikaanse keukens. Ze liepen mee op de sets van succesvolle politieseries als NYPD Blue en L.A. Law, en maakten kennis met begrippen als ‘writer’s room’ en ‘showrunner’. Ook uit andere hoeken werd inspiratie opgedaan. Zo liet David Lynch met Twin Peaks zien dat seriekijkers best te porren waren voor een centraal mysterie dat zich ontvouwt over meerdere afleveringen, en dat aspecten als ‘het rot onder het oppervlak van de beschaving’, kleinburgerlijk leed en een afwijkende locatie razend interessant kunnen zijn.
Al deze Amerikaanse invloeden worden door de Denen uiteindelijk overgoten met een eigen sausje, en keren terug in wat later een succesvol Scandinavisch exportproduct zou worden: de Nordic Noir. Televisiewetenschapper Glen Creeber omschrijft het genre in zijn artikel Killing Us Softly: Investigating the aesthetics, philosophy and influence of Nordic Noir als ‘een bedwelmende mengelmoes van somber naturalisme, troosteloze locaties, en depressieve detectives’.