Op de achterpagina van de VPRO Gids in mei 1976 stond een bericht van redacteur Nelleke van der Drift: ‘Maar nu Achterwerk. Wat komt daar op te staan? Misschien een mooi spannend verhaal. Of een gekke tekening. Of een strip. Of wat je zelf hebt meegemaakt. Bijvoorbeeld een gekke droom. Of toen je in het ziekenhuis lag. Of wat je op televisie hebt gezien. Alles wat je zelf hebt meegemaakt dus. Of wat je mooi vindt. Dat mag je opsturen naar Achterwerk. En dan zoeken wij hier de allerleukste dingen uit.’
Zo begon de rubriek met mopjes, gedichten en tekeningen, maar gaandeweg gingen briefschrijvers steeds meer persoonlijke verhalen delen. In de jaren tachtig werden er discussies uitgevochten over kernwapens, punks en disco’s, dierenleed en feminisme. Er werd een Adriaan van Disfanclub opgericht en er werd gedebatteerd over dienstweigering.
De wereld veranderde – commerciële televisie en het internet werden gelanceerd – maar Achterwerk bleef bestaan. In 1991 kreeg Katja de Bruin de rubriek onder haar hoede en brak er een glorieuze tijd aan. De postbode sjouwde zich een breuk met de wekelijkse stroom aan brieven en reacties. Wie wilde weten wat er speelde onder de jeugd, las de rubriek. Achterwerk werd een veilige haven, waar jongeren vragen naartoe stuurden die ze nergens anders kwijt konden. De meest exotische medische problemen kwamen voorbij, trends zoals de Furby, subculturen zoals gabbers en gothics en maatschappelijke kwesties, van de aidscrisis tot de 9/11.
Helaas stond de rubriek ook regelmatig vol met brieven over schrijnende situaties: mishandeling, pesten en misbruik. Jongeren, maar ook veel volwassenen, gaven massaal adviezen, die allemaal keurig werden doorgestuurd. Zo kwamen allerlei wanhopige pubers erachter dat waar je ook mee zit, eigenlijk ben je nooit de enige.