Twee weken geleden suggereerde ik zo'n beetje dat luizen niet op zeezoogdieren zouden kunnen leven. En dat klopt hoor, als je tenminste alle zoogdieren die af en toe op land liggen er buiten laat. Want prompt kwam ik een bericht tegen over de luizen die op flippers van zeeolifanten leven, en zo kwam ik erachter dat er veel meer soorten insecten op Antarctica voorkomen dan ik dacht.
Er bestaan allerlei soorten luizen die zeeleeuwen, -olifanten en -honden, krabbeneters en walrussen teisteren. Okee, die laatste komen alleen op het noordelijk halfrond voor, maar je snapt het idee: ook in poolzeeën wordt volop bloed gezogen door sneaky insecten.
Dat had ik niet verwacht. Want insecten, dus ook luizen, hebben toch zuurstof uit lucht nodig om te kunnen leven? En hoe komen ze van het ene op het andere beest? En kunnen ze de gigantische waterdruk tijdens een twee kilometer diepe duik overleven? Om met dat laatste te beginnen: dat kunnen ze in elk geval, ook in het lab, blijkens het onderzoek waarover ik las. En in het verhaal daarover in de New York Times krijg je ook zo goed mogelijk antwoord op andere vragen.