In tropisch Afrika kun je vreemde wezens over water zien lopen: vogels met zes of meer poten. Lange, spinachtige uitsteeksels met enorme tenen. Jacana's, zijn dat. Ze doen een beetje denken aan onze meerkoeten, maar in plaats van de afgeplatte zwemtenen die onze zwart-witte watervogels hebben, zijn hun tenen absurd lang. Daarmee kunnen ze hun gewicht goed verdelen terwijl ze over de bladen van waterlelies lopen, waartussen ze naar smakelijke beestjes zoeken. Ze zijn trouwens meer verwant aan meeuwen dan aan meerkoeten. En ze hebben een mooie bijnaam: Jezusvogels. Vanwege dat lopen op water.
Moeder jacana vat haar rol in de voortplanting nogal beperkt op: ze legt eieren. Het broeden en opvoeden komt voor rekening van de vaders, waar ze er gerust meerdere van in haar portefeuille houdt. Die vaders zijn kleiner dan zij, en hun vleugels zijn niet alleen om mee te vliegen, wat ze zelden doen. Ze zijn speciaal gevormd om eieren onder vast te houden, en zo kunnen ze op drijvende nestjes broeden die weinig voorstellen. De vleugels zijn ook handig als de jongen, die trouwens helemaal absurde voeten hebben, in gevaar zijn. En dat moet je gewoon even zien.