Je leest dit artikel gratis. Wil je meer van de VPRO Gids? Neem een abonnement. Nu 12 weken voor slechts 10 euro. Ik wil meer lezen →
Belg tussen Urkers
De Vlaamse journalist Matthias Declercq verbleef zes maanden op Urk. Hij zocht en kreeg intensief contact met de bewoners en schreef De ontdekking van Urk. ‘Zelfs al pas je je volledig aan, je blijft een buitenstaander.’
Vanaf de parkeerplaats waar Matthias Declercq uit zijn auto stapt, wandelt hij in nog geen vijf minuten naar het terras van het café waar we hebben afgesproken. In die tijd krijgt hij drie appjes: je bent gespot!
We zijn op Urk, waar elke steen Declercq vertrouwd is. Uren heeft hij er rondgelopen tijdens de zes maanden die hij vorig jaar in het dorp doorbracht. Een tengere Vlaming uit Gent, die houdt van schrijvers als Annie Proulx, Chuck Palahniuk, Cormac McCarthy en Chimamanda Ngozi Adichie, tussen de spierbundels die gouden kotters in hun oor dragen en zwaar fysiek werk doen. Hij is de eerste om te erkennen dat hij op geen enkele manier past in deze machocultuur: ‘ik ben maar een fijn kereltje met een laptopje.’
Voor de Urkers was hij algauw ‘die Belg’ die overal opdook met zijn opschrijfboekje en graag, zoals dat op z’n Vlaams heet, ‘een praatje sloeg’. En praatjes slaan, daar houden de Urkers wel van, dus lieten ze hem toe in hun leven. Hij at een visje met ze, voer mee op hun kotters, zakte met ze door in de kroeg en zat zondag in een van de 25 kerken. Van dat alles doet Declercq verslag in De ontdekking van Urk, waarin hij het dorp tot op de fijnste graat fileert zonder de zelfgenoegzame intellectueel uit te hangen.
Nederlandse media weten Urk goed te vinden, maar er was een Belg nodig om voorbij de folklore van kerk, kotters en cocaïne te kijken. Een Belg die probeerde observator te blijven en geen Mitspieler te worden. Hij schrijft over de sociale cohesie, het ongekende arbeidsethos, de dood die nooit ver weg is en de troost die de Heere biedt, maar ook over het toedekken van drank- en drugsgebruik, racisme en misbruik in een samenleving waar de gordijnen nooit gesloten zijn.
‘Die Belg’ werd gaandeweg een vertrouwde verschijning, dus alle reden om met hem door Urk te lopen op deze koude herfstdag, waarop de wind de vaatdoekjes aan de waslijnen doet klapperen. Het is vrijdagmiddag. Nog even en de vissers komen thuis, om zodra de zondag eindigt en de maandag begint weer te vertrekken.
Declercq heeft een week meegevaren. Gebroken kwam hij thuis.
‘Het is een leven waarvan we denken dat we het kennen, tot je een week op zo’n schip zit. Het was keihard. In een week tijd heb ik denk ik tien uur geslapen. Het ritme breekt je volledig af. Anderhalf uur op en af, 24 uur per dag. Urkers zeggen van zichzelf dat ze harde werkers zijn, en dat is ook zo. Laten we dat niet ontkennen. Je kan in Amsterdam een lekkere tong à la meunière eten, maar die ligt op jouw bord dankzij het werk dat hier wordt verricht.’
Kleefkruid
De aanleiding voor zijn fascinatie was een trieste. Tien jaar geleden werd Declercq als jonge verslaggever naar het dorp gestuurd om de moord op Dirk Post te verslaan voor zijn krant. De opdracht was in anderhalve dag een portret van het dorp te maken, maar daarin faalde hij jammerlijk. Hij wist niets van Urk, begreep niet dat Zuiderzee en IJsselmeer naar hetzelfde verwezen en had nog nooit van gereformeerden gehoord.
‘Dat op de zeebodem een nieuwe samenleving is geboetseerd weten de meeste Vlamingen niet. Bij ons is in de verste verte geen plek die zich met dit dorp laat vergelijken. In Vlaanderen hebben we geen Biblebelt, geen religieuze verscheidenheid, geen vissersdorpen en geen eilanden. Deze plek is in alle opzichten uniek. Het klinkt misschien wat hoogdravend, maar ik heb grote delen van de wereld bereisd en er zijn weinig plekken die ik zo speciaal vind als Urk.’
Na dat eerste bezoek, tien jaar geleden, bleef Urk ‘als kleefkruid op zijn rug hangen’. Hoe meer hij erover las, hoe groter zijn wens om het dorp van binnenuit te leren kennen. Na twee meter boeken lezen besloot hij er een halfjaar te gaan wonen.
In het najaar van 2019 keerde hij terug naar Gent, maar vandaag loopt hij weer langs de wit gekalkte huisjes met hun groen geschilderde houtwerk. Dat dit als thuiskomen voelt, is een al te romantische gedachte, maar hij is wel van het dorp gaan houden. ‘Urkers zijn een warm en hartelijk volk. Ik hoefde maar zelden voor mezelf te koken. Als ik voorbijliep en iemand was zijn terras aan het poetsen, had ik voor ik het wist koffie gedronken, een visje gegeten, een biertje gedronken en was het donker. Tegelijkertijd is er altijd argwaan jegens iemand die van de wal komt. Zelfs al pas je je volledig aan, je blijft een buitenstaander.’
Ter voorbereiding op zijn avontuur fietste hij van Oostende naar Groningen. ‘Ik heb met honderden mensen gesproken en gevraagd wat ze van Urk vonden. Op die manier kreeg ik een beeld los van hoe kranten erover schrijven. Vaak zat daar een beetje dedain in. Het is makkelijk om op een dorp als dit neer te kijken. Dat voelen ze hier zelf ook.’
Keileem
We passeren een huis dat de voorbijganger waarschuwt: ‘Wie God verlaat heeft smart op smart te vrezen.’ Lopend door deze schilderachtige straatjes valt op hoe vrijwel elk huis is opgeluisterd met Bijbelteksten en scheepsparafernalia; een anker in de tuin, een kotter aan de gevel, een vuurtoren en driemaster in de vensterbank.
Boekenkasten tref je achter de meeste voordeuren niet aan. Urkers hebben aan dat ene boek genoeg. Na zijn bezoek aan de plaatselijke boekhandel noteert Declercq: ‘De kast is ingedeeld in drie thema’s: preken, theologie en catechismus. Dat is wat lezen inhoudt in dit dorp.’
Voor het Kerkje aan de Zee staan we stil. Dit is het mooiste gebouw van Urk. ‘Je staat hier op het hoogste punt van Flevoland, 8,5 meter boven nap. Toen Urk nog een hoop keileem was midden in de Zuiderzee probeerde iedereen zijn huisje zo hoog mogelijk op die bult te bouwen. Wie in het oude dorp woont, woont op keileem en is op de een of andere manier een nog echtere Urker. De rest woont op poldergrond.’
Hij wijst op een gevel waar een kotter hangt. ‘De uk184. Dat nummer hangt daar niet voor niks. Als de bewoners ’s zomers voor het huis zitten, passeren er toeristen die een foto nemen en op Instagram zetten met de hashtag #authentic. Voor je het weet, ben je een soort relict, terwijl dit gewoon hun realiteit is.’
Nergens is die realiteit zo tastbaar als bij het vissersmonument tegenover het Kerkje aan de Zee. Ook bij Declercq roept deze plek emoties op. Hij was hier toen de uk165 op 28 november 2018 vermist raakte. Nadat het wrak was gelokaliseerd, duurde het nog vele tergend lange uren voordat de twee bemanningsleden, Jochem Foppen en Hendrik Jan de Vries, in de stuurhut werden gevonden.
‘De dood is in dit dorp heel aanwezig. Het is een soort maizena die iedereen met elkaar verbindt. Als in Apeldoorn iemand omkomt bij een verkeersongeluk raakt dat niet alle inwoners. Als hier een schip vermist wordt, komt het hele dorp tot stilstand. Iedereen heeft wel een oom, vader, broer of zoon verloren op zee. Toen de uk165 vermist werd, voelde je hoe de kern van het dorp werd geraakt. Ik kende Jochem en Hendrik Jan niet zo goed, maar had wel mensen uit hun familie gesproken, dus ik ben ook gaan condoleren. Op een werkelijk ijskoude avond stonden buiten in het lantaarnlicht 2000 mensen in de rij. Ik was hier gekomen als volkomen vreemdeling en nu was ik een van hen.’
Hij wijst naar het prachtige beeld van de Urker vrouw in klederdracht die met haar rug naar het water staat, maar nog een laatste keer over haar schouder kijkt. ‘Dan moet ze verder, het leven herneemt zich. Dat is althans hoe ik het beeld interpreteer.’ Hij legt uit hoe belangrijk het is dat de drenkelingen gevonden worden. Sommige vrouwen leggen nog altijd een briefje op tafel: even om boodschappen. ‘En die man is dan veertig jaar zoek. Er ontstaan mythes; hij is nog gezien in Brazilië. Natuurlijk niet. Maar er is pas plek voor rouw als ze zijn teruggevonden.’
Krabbenmand
Op de bordjes met de namen van de honderden slachtoffers zie je generaties lang dezelfde namen terugkomen: Brands, Koffeman, Kramer, Korf, Foppen. ‘Soms sterven er zes mensen op zee van wie er vier uit dezelfde familie komen. Tussen al die namen kun je lijnen trekken. Het zijn opa’s, ooms, kleinzoons. Kijk hier, jongens van elf en twaalf jaar. Voor mij is de dood een vrachtwagen die mij over het hoofd ziet. Wij associëren de dood niet meer met een bepaald ambacht. Als de Urker naar zee kijkt, ziet hij de dood en het leven. De vis komt uit het water, dit water doet het dorp floreren, maar het cliché wil eveneens dat de zee niet alleen geeft maar ook neemt.’
We lopen naar de Bethelkerk, een gezichtsbepalende kerk in het hart van het dorp. Het is een van de 25 kerken op Urk. Op al die bankjes heeft hij, vechtend tegen slaap en verveling, diensten bijgewoond, in veel kerken zelfs vaker dan eens. Op de gekste plekken bleken kerken gevestigd: op het industrieterrein, ‘in een loods vol nijptangen en schroeven’ en in de sporthal, ‘tussen de bokken en basketbaldoelen’. Hij heeft ze allemaal vanbinnen gezien.
In zijn boek geeft hij een hilarische opsomming van alle gezindten en denominaties. ‘Het was een soort gordiaanse knoop die ik moest ontwarren. Wie heeft zich van wie afgescheurd? Hoe verhoudt a zich tot b en c tot d? Het is een soort krabbenmand waar je je hand beter niet in steekt. Voor de buitenwereld lijkt Urk een homogeen gereformeerd dorp, maar als je het deksel van de pot schroeft blijkt het een archipel aan kleine kerkjes die elkaar bekampen.’
Terwijl mensen uit hetzelfde gezin elkaar soms vanwege religieuze twisten doodzwijgen, kwam Declercq bij iedereen over de vloer. Op Urk wonen nog steeds mensen die ’s zondags geen stroom en water gebruiken, bij wie radio, tv en vrolijke kleuren taboe zijn. Met enige moeite weet hij een bezoek te regelen aan zo’n loodzwaar gezin, waar de angst voor de duivel en de hel springlevend is. Zijn beschrijving van die ontmoeting beneemt je de adem.
Kebabzaken
Uiteindelijk gingen de discussies over religie hem steeds meer tegenstaan, totdat hij ze ronduit uit de weg ging. ‘Ik heb altijd open en eerlijk gezegd dat ik niet gelovig ben, maar ik heb wel geprobeerd begrip te tonen voor hun wereld. Andersom was dat begrip er vaak niet. Je voelt dat er gedragsregels zijn waar je beter niet tegenin gaat. Als ik op zondag in mijn kamertje naar Vivaldi luisterde, was dat eigenlijk niet de bedoeling. Mijn raam zat aan de straatkant en na een tijdje was ik de afkeurende blikken zo beu dat ik de gordijnen dichtdeed. Voor een niet-Urker is de zondag de lastigste dag om hier te zijn. Iedereen gaat in familieverband naar de kerk en na de dienst gaan ze samen koffiedrinken. Op zondag kon ik niks plannen behalve zelf naar de dienst gaan. Niet dat er veel tijd overblijft, want zo’n dienst duurt met gemak twee uur. Daarna ga je wat eten en dan is het al haast weer tijd voor de volgende.’
Vanaf de Bethelkerk lopen we de Raadhuisstraat in, die in de volksmond de Torenstraat wordt genoemd. ‘Deze straat symboliseert voor mij de overgang van verleden naar heden. Naarmate je verder loopt, kom je cafés tegen, kebabzaken en een Arabische kapper. Je wandelt zo de moderniteit binnen.’
Of traditionele Urkers zich ook bij kapper Makkas laten knippen weet Declercq niet, maar dat de verstandhouding tussen Urkers en andersdenkenden moeizaam is, wordt uit zijn boek wel duidelijk. Voor wie tot een andere God bidt, is Urk geen prettige plek, voor wie helemaal geen religie aanhangt trouwens ook niet, al zijn de meeste afvalligen eerder pragmatisch dan principieel. Ze nemen de verplichte kerkgang voor lief en trekken zich op de resterende zes dagen van geen enkel gebod iets aan.
Cadeautje!
Je leest dit artikel gratis. Wil je meer van de VPRO Gids? Neem een abonnement. Nu 12 weken voor slechts 10 euro. Ik wil meer lezen →
Krampachtig
Dat goddeloze gedrag heeft Declercq met eigen ogen aanschouwd. Op het industrieterrein raakte hij verzeild in illegale kroegen waar ongenadig werd gezopen en gesnoven. ‘Op een bepaald ogenblik stond ik in een schuur, overal lagen drugs en de gebruikers lagen buiten de wereld op de bank.’ Hij sprak met een homoseksuele man die zich genoodzaakt voelde het dorp te verlaten, met een vrouw die door haar vader werd misbruikt maar daarvoor geen gehoor vond, met een meisje dat niet meer gelooft en volgens haar vader door de duivel bezeten is, en met de Marokkaanse moeder die door een groep jongens werd afgetuigd.
‘Ik was hier niet om een toeristische brochure over Urk te maken. Ik wilde schrijven over wat er nu aan de gang is, en over de schaduwkanten van die sterke identiteit. Er is een vast metrum waarnaar men zich dient te schikken. Vragen worden zelden gesteld. Het dorp probeert krampachtig de status quo te behouden. Je kunt niet zomaar iets zeggen. Dat heeft repercussies. Daarom wilden veel mensen alleen anoniem meewerken.
De Urker wist op den duur niet meer wat ik allemaal wist. Ik kwam bij zo veel verschillende families, die niet bij elkaar over de vloer kwamen omwille van hun verschillende religieuze opvattingen. Ik wist zo veel persoonlijke dingen over mensen. Iemand met slechte bedoelingen had een heel ander boek kunnen schrijven. Maar ik schrijf geen boek om mensen te schaden. Ik ben ze zeer erkentelijk voor alles wat ze mij wilden vertellen en ik kan iedereen recht in de ogen kijken. Dit is wat ik heb gezien en heb meegemaakt. Dit is het dorp Urk zoals ik het heb ervaren.’
Matthias Declercq
De ontdekking van Urk
Uitgeverij Podium