Dit klinkt heel dramatisch en dat was het ook. Ik ben geen fit persoon, ik ben chronisch ziek, ik kom van het platteland weg! Ik mag klagen over haperend vervoer. Soms heb ik heimwee naar fittere tijden. Toen ik met mijn Drentse fietsdijen en maatje 34 over het asfalt van de stad zoefde en langs de grachten schoot alsof er geen weerstand bestond. In mijn herinnering had ik in die tijd altijd wind mee. Of van opzij. In ieder geval niet recht van voren, zoals tijdens mijn jeugd.
‘Terug hebben we wind mee!’ schreeuwde ik door de wind naar een vriendin. We fietsten naar school, acht kilometer verderop. ‘Wind mee bestaat niet in Drenthe!’ zei ze. ‘We lijken wel aan het asfalt geplakt,’ zei ik. Maar inmiddels kan ik uit de eerste hand vertellen dat dat anders voelt.
Toen mijn tramhalte tijdelijk opgeheven bleek, moest ik fietsen naar een afspraak. Een uitdaging. Ik besloot een omleiding te negeren en een afgezet fietspad op te fietsen. Omfietsen was geen optie. Op het fietspad ging ik steeds langzamer. ‘Niet fit’ was een understatement voor mijn fysieke toestand, maar dit sloeg werkelijk nergens meer op! Het fietsen ging met elke trap zwaarder. Het voelde alsof ik op een piepklein houten kinderfietsje de Mount Everest op moest trappen. De wegwerkers wezen en lachten naar me. Ik ging steeds langzamer en een paar meter voor het einde van het afgezette stuk fietspad viel ik om. Mijn fiets veerde een klein beetje terug, als een mechanische rodeostier die mij had afgeworpen. Mijn handen voelden plakkerig.
‘Dat is niet handig, hè mop!’ schreeuwde een wegwerker vanaf een walsmachine. ‘Die afzetting stond er niet voor niets. Zat je met je bandjes aan het natte asfalt vastgeplakt. Sufferd!’
Ik keek naar mijn fietsbanden. Ze waren plat en zaten vol asfalt. ‘Nou ja,’ zei de dichtstbijzijnde fietsenmaker, ‘je bent al de tweede vanochtend met deze banden!’