Je leest dit artikel gratis. Wil je meer van de VPRO Gids? Neem een abonnement. Nu 12 weken voor slechts 10 euro. Ik wil meer lezen →
De Mann achter de schrijver
In zijn meesterlijke biografische roman 'De tovenaar' vangt Colm Tóibín zo ongeveer het hele leven van Thomas Mann in chronologisch geordende sleutelmomenten.
‘Het komt tegenwoordig niet vaak voor dat we de kans krijgen Thomas Mann op onze voorpagina te zetten,’ schreef hoofdredacteur Pamela Paul half september in de nieuwsbrief van The New York Times Book Review, ‘maar deze week hadden we er twee redenen voor – en goede ook.’
Eén reden was vooral een wonderlijke, eigenlijk, al ging het om de recente Engelstalige heruitgave van een boek van Mann zelf, Reflections of a Nonpolitical Man (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918). Want, bleek ook uit het stuk dat Christopher Beha erover schreef, zijn finest hour vormden die overpeinzingen allerminst.
Aanleiding was de ontvangst van een korter essay, het door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog geïnspireerde ‘Gedanken im Kriege’, waarin Mann het wapengekletter met nationalistische geestdrift verwelkomde als een ‘noodzakelijke Europese catastrofe’. Immers, orakelde hij: ‘Diep in ons hart voelden we dat de wereld, onze wereld, niet langer op dezelfde voet verder kon gaan.’
Toen het in november 1914 werd gepubliceerd, was inmiddels glashelder dat zich in de loopgraven niet zozeer een noodzakelijke als wel ‘een morele en menselijke ramp’ voltrok. Vooral linkse intellectuelen keerden zich en masse tegen Manns romantisch-conservatieve gezwatel, onder wie diens oudere broer Heinrich, die in een vlammend betoog over het belang van (het verdedigen van) democratische waarden fijntjes sneerde dat auteurs die als twintiger debuteerden ‘vaak op jonge leeftijd uitgeschreven’ waren. (Thomas was 26 toen zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), verscheen.)
Waarop de beledigde vier jaar werkte aan zijn weerwoord, een lofzang op de Duitse cultuur en de zegeningen van een ‘autoritaire staat’.
Schuimbekkende toon
‘Overpeinzingen is een vreemd, vaak afstotelijk boek,’ aldus Beha. ‘Een 500 pagina’s lange tirade tegen de democratie, verlichting en rede, en een kleinzielig staaltje oude rekeningen vereffenen, geschreven op een schuimbekkende toon die totaal niet strookt met de statige ironie waar Mann om herinnerd wordt.’
Geen wonder dus dat de schrijver de publicatie ervan later betreurde. Zozeer zelfs dat hij het boek zorgvuldig buiten zijn bibliografie hield toen hij zich, gevlucht voor het Hitler-regime en na in Zwitserland en Zuid-Frankrijk te hebben gewoond, in 1940 in de vs vestigde. De Engelse vertaling verscheen pas in 1983, bijna dertig jaar na zijn dood.
Een episode om snel te vergeten, ben je geneigd te denken.
Maar tegelijk zie je er veel van de thema’s en motieven in terug die die ándere aanleiding voor het tot covermodel van de Times-boekenbijlage bombarderen van Thomas Mann (1875-1955) mede zo boeiend maken. De werkelijk meesterlijke biografische roman De tovenaar die Colm Tóibín (1955) over hem schreef, namelijk, binnenkort ook in Nederlandse vertaling verkrijgbaar.
Beperkte Tóibín zich in een eerder uitstapje op dit terrein, het terecht bejubelde The Master (2004), tot de laatste vijf levensjaren van Henry James (1843-1916), hier vangt hij zo’n beetje Manns complete bestaan in chronologisch geordende sleutelmomenten. Terugkerende elementen: de (politieke) spanningen binnen de familie Mann, Thomas’ aarzelende ontwikkeling van vaderlandslievende kamergeleerde tot uitgesproken antagonist van het nationaalsocialisme, plus de vurige hoop dat veel persoonlijker geschriften dan Overpeinzingen bij zijn leven uit het zicht zouden blijven.
Mannelijk schoon
Om met het laatste te beginnen: nadat de schrijver in 1933 met echtgenote Katia halsoverkop het gezinshuis in München verliet, bleven zijn dágboeken in een kluis achter. En, wist hij zeker, als de nazi’s die ooit vonden, zou de reputatie van eminent Nobelprijswinnaar, pater familias en, uiteraard, auteur van onder meer Der Tod in Venedig (1911) en Der Zauberberg (1924) voorgoed geruïneerd zijn.
Waarom?
‘Zijn seksuele verlangens waren weliswaar gedeeltelijk in zijn verhalen en romans beland, maar in fictie konden die makkelijk als literaire uitspattingen worden afgedaan.’ En als vader van zes kinderen ‘had niemand hem er ooit van beticht dat hij stiekem pervers zou zijn’. Maar in die dagboeken stond ‘wie hij werkelijk was en waarover hij fantaseerde’.
Mann fantaseerde namelijk (ook) over jongens en mannen. In zijn jeugd had hij homo-erotische ervaringen met leeftijdgenoten, en als getrouwde huisvader bleef hij niet ongevoelig voor mannelijk schoon, al handelde hij daar niet meer naar. ‘In hun ongeschreven reglement was onder andere de bepaling opgenomen dat zolang Thomas niets deed dat hun gelukkige gezinsleven in gevaar bracht, Katia zonder morren de aard van zijn begeerten zou aanvaarden,’ schrijft Tóibín over Manns huwelijk.
Bezorgdheid
Daarbuiten verwachtte hij minder tolerantie.
Drie van zijn kinderen kwamen vanaf de jaren twintig openlijk voor hun geaardheid uit. (Zo had zijn oudste dochter Erika Mann (1905-1969) geruchtmakende lesbische relaties, ook nadat ze in 1935 met de homoseksuele dichter W.H. Auden trouwde om een Brits paspoort te krijgen. Haar lievelingsbroer, Klaus Mann (1906-1949), talentvolle idealist en hedonistische brokkenpiloot, publiceerde met Der fromme Tanz (1926) een van de eerste ‘homoromans’ in de Duitse literatuur.) Maar zelf wist hij tot zijn dood in de kast te blijven: de eerste van zijn pas veel later teruggevonden dagboeken werden in 1975 uitgegeven.
Deels is dat verheimelijken waarschijnlijk terug te voeren op het oerconservatieve bourgeoismilieu van Lübeck, waar ‘Tommie’ opgroeide als zoon van een kil gereserveerde koopman/senator en diens (wat) warmbloediger vrouw-met-Braziliaanse-wortels, Julia da Silva-Bruhns. Er was de angst om bij een publiek schandaal zijn oprecht geliefde echtgenote Katia te verspelen, een formidabele telg uit een formidabel rijke Joodse familie uit München, waar de Manns na het overlijden van zijn vader gingen wonen. En de bezorgdheid dat hij zijn aanzien als Groot Europees Schrijver zou kunnen verliezen.
Verbaal vuurwerk
Vrees voor statusverlies speelde wellicht ook mee bij zijn relatief late protesten tegen Hitlers gruwelen. Zijn boeken zouden immers niet meer in het land van Goethe gelezen kunnen worden, wanneer de nazi’s ze verboden. Zeker is dat zijn weifelachtigheid voor ergernis en twisten binnen de familie zorgde, waarin opnieuw zoon Klaus en dochter Erika wél fel van leer trokken tegen de Führer, onder meer in het antifascistische cabaret Die Pfeffermühle, het tijdschrift Die Sammlung en Klaus’ faustiaanse protestroman Mephisto (1936). Terwijl voornoemde broer Heinrich als socialist eveneens een geëngageerd dissident was.
De complexe verhouding met Heinrich vormt een boeiende rode draad in De tovenaar. In hun jeugd is hij de briljante jongeling, voorbestemd voor het schrijverschap, terwijl Tommie volgens zijn moeder maar beter een kantoorbaantje bij een verzekeringsmaatschappij kan accepteren. Later moet Heinrich, inmiddels ook banneling in de vs, worden onderhouden door het broertje dat hem als literator ruimschoots voorbijstreefde.
Het klinkt misschien wat zwaar, allemaal (en dan hebben we het nog niet eens gehad over de bescheiden golf aan zelfmoorden die het geslacht Mann treft), maar Tóibín weet er een wervelend ensemblestuk van te maken, waarin veel van het avontuur en verbale vuurwerk van de mensen om Thomas heen komt.
Virginia Woolf-persiflage
Zo is er die absurde ontsnapping uit bezet Frankrijk van zoon Golo Mann en Alma Mahler, die als een hysterische diva 23 koffers wenst mee te nemen. Dat visitebezoek van schoonzoon Auden en Christopher Isherwood, die zich tot ergernis van hun gastheer overgeven aan een spervuur aan oneerbiedige grappen, waaronder een smakelijke Virginia Woolf-persiflage: ‘Wat een dag, zo fris als het omslaan van een golf, al die golven die slordig de kust kusten, al even slordig als een bloemkool met al die overbodige bladeren die rauw en ongeplukt op de akker lagen, de akker waar een zonderlinge stilte over hing maar die tegelijkertijd eigenaardig gonsde in al zijn duistere, zoete, meeslepende, duizelingwekkende verticaliteit, of, vroeg Mrs. Welenwee zich af in haar groenheid, bedoelde ze eigenlijk horizontaliteit?’ Plus bijrolletjes voor Eleanor en Franklin D. Roosevelt, Arnold Schönberg of Albert Einstein, die Katia toevoegt dat ze hem in gedachten moet houden, mocht ze ooit gaan scheiden. (‘“Er is oude bok in het kwadraat,” zei Thomas.’)
Thomas Mann zelf blijft bij dat alles een afstandelijk, moeilijk te doorgronden oog van de storm. Zeker.
Maar tegelijkertijd heb je het gevoel al zijn vaak tegenstrijdige kanten van binnenuit te leren kennen. Zoals Tóibín ook knap laat zien hoe nauw zijn leven en werk verweven waren.
Wonderlijk effect van De tovenaar is tot slot dat, hoewel de Ier zich een totaal andere schrijver betoont, je toch enorme zin krijgt Manns werk te (her)lezen. Je wilt je weer overgeven aan de melancholie van vergeefs verlangen in De dood in Venetië. Of je neemt je heilig voor nu eindelijk écht De toverberg te gaan bedwingen.
Colm Tóibín
De tovenaar
Oorspronkelijke titel The Magician
Uitgeverij de Geus